Motor vervoeren achter auto, zonder aanhangert!

comep

Rookie
26 okt 2004
9
0
Urmond
Hallo allemaal,

ik zag van de week een trike achter een auto hangen, dmv een speciale trekstang die op de trekhaak van de auto is gemonteerd. Het voorwiel stond als het ware op de trekhaak van de auto en de achterwielen reden als een aanhanger mee. (Heb me suf gegoogled maar kan helaas geen actiefoto vinden, alleen foto van zo'n trekstang...)

Nou vraag ik me af, zou dat ook mogelijk zijn voor het vervoer van een motorfiets? Kan me best voorstellen dat dat soms handig kan zijn, bv als motor of auto naar garage moet. Of bij een weekendje weg me de fam, want de motor is natuurlijk ook een volwaardig gezinslid :Y .

Ik stel me dan voor een soort constructie op de trekhaak lijkend op zo'n TwinnyLoad fietsdrager. Het voorwiel van de motor wordt erop gezet en dmv het stuur en twee spanbandjes wordt de motor rechtop gehouden. Bij een trike hoeft dat niet, die valt toch niet om... :?
Maargoed, het achterwiel van de motor draait mee en in de bochten scharniert de motor over het balhoofd.

Heeft iemand hier wel eens van gehoord? Of misschien wel een idee om zoiets te fabrieken?

Of is het gewoon niet verantwoord om op deze manier een motor te vervoeren?

Ik ben benieuwd naar jullie reacties!

Groet, Rick
full
 
Nee, een motorfiets is een motorfiets, dat veranderd niet door m op een andere manier te vervoeren.
Kijk op het kenteken en je ziet wat het is.
Als ik met een crosser heel hoog en ver spring is t ook niet plotseling een vliegtuig.

Vandaar dat laagvliegen! Ik rij op een vliegtuig,dat stond niet in de folder toen ik hem kocht :(




:+

Hoe kan het zijn dat ze dit gaan verkopen bij de motor zaken????

't moet dan een soort keuring hebben gehad?
Hetzelfde met een twinny load. Neem ik aan?


Wat zijn de regels van een aanhanger zonder kenteken?
't kan toch niet zo zijn dat je een winkelwagen met trekhaak met kenteken en verlichting achter je auto mag hangen Bij wijze van spreken.
 
Laatst bewerkt:
Vandaar dat laagvliegen! Ik rij op een vliegtuig,dat stond niet in de folder toen ik hem kocht :(




:+

Hoe kan het zijn dat ze dit gaan verkopen bij de motor zaken????

't moet dan een soort keuring hebben gehad?
Hetzelfde met een twinny load. Neem ik aan?


Wat zijn de regels van een aanhanger zonder kenteken?
't kan toch niet zo zijn dat je een winkelwagen met trekhaak met kenteken en verlichting achter je auto mag hangen Bij wijze van spreken.


Het zou wel eens kunnen dat Bosal binnenkort het artikel met de informatie zoals het er nu staat aanpast cq van z'n site haalt O-) :X
Niet om iets niet te verkopen, maar om te voorkomen dat er straks iemand gedupeerd raakt door een verkeerde interpretatie van wat er wettelijk geregeld is.

Regels voor aanhangers zonder kenteken.. ??
Weet je zeker dat je die allemaal wilt lezen :? :X




Voor aanhangers <750 kilo achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen:





Artikel 5.13.3

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van aanhangwagens mogen:

a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.


Artikel 5.13.4

1. De bovenbouw van aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

2. De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn.



Artikel 5.13.5

De bedrading van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.
§ 2. Afmetingen en massa's.


Artikel 5.13.6

Aanhangwagens mogen:

a. niet langer zijn dan 12,00 m, dan wel niet langer dan 8,00 m indien het een middenasaanhangwagen betreft;
b. niet breder zijn dan 2,55 m;
c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

§ 5. Assen



Artikel 5.13.18

1. De assen van aanhangwagens moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

3. De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.

4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.



Artikel 5.13.20

1. De wiellagers van aanhangwagens mogen niet teveel speling vertonen.

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.


Artikel 5.13.24

1. De wielen onderscheidenlijk velgen van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen.

2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging



Artikel 5.13.27

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van banden waarvan het loopvlak niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft.

2. De luchtbanden van aanhangwagens mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

3. De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen.

4. De profilering van de hoofdgroeven van de luchtbanden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.

6. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.



Artikel 5.13.28

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

3. Aanhangwagens die zijn voorzien van gasvering of schroefveren moeten zijn voorzien van goed werkende schokdempers.

4. Schokdempers van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd.
§ 8. Reminrichting



Artikel 5.13.31

Indien de aanhangwagen is voorzien van een reminrichting, moet deze zodanig werken dat het voertuig ten gevolge van de remwerking geen zijwaartse bewegingen maakt.
§ 9. Carrosserie


Artikel 5.13.41

Het slot en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen.


Artikel 5.13.48

1. Aanhangwagens mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

4. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens moeten goed zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.

5. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de aanhangwagen bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.

6. Geen deel van de buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het vierde lid.



Artikel 5.13.50

Aanhangwagens moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat.
§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen



Artikel 5.13.51

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van:

a. twee stadslichten indien het voertuig breder is dan 1,60 m;
b. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig;
c. twee achterlichten;
d. twee remlichten;
e. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;
f. twee driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
g. met ingang van 1 juli 2006, één of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;
h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;
i. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig;
j. met ingang van 1 januari 2005, twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig breder is dan 2,10 m;
k. met ingang van 1 januari 2005, zijmarkeringslichten indien het voertuig langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen.

2. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op een aanhangwagen die wordt getrokken door een voertuig dat niet is voorzien van één
of twee mistlichten aan de achterzijde.



Artikel 5.13.53

1. De stadslichten mogen niet anders dan wit stralen.

2. De richtingaanwijzers en de remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.

3. De achterlichten en de mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.

4. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.

5. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.

6. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.



Artikel 5.13.54

1. De stadslichten moeten aan de voorzijde van het voertuig voor de eerste as zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,15 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de stadslichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

2. De richtingaanwijzers moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de richtingaanwijzers op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

3. De achterlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de achterlichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

4. De remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de remlichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

5. De driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m boven het wegdek.

6. Het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moeten zijn aangebracht:

a. op ten minste 0,10 m afstand van de remlichten;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,25 m en niet meer dan 1,00 m boven het wegdek. Indien slechts één mistlicht aanwezig is, moet dit licht links van het middenlangsvlak van het voertuig zijn aangebracht.

7. De witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig moeten voor de eerste as zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de retroreflectoren op een hoogte van meer dan 0,90 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek zijn aangebracht.

8. De niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig moeten:

a. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m evenwijdig aan het middenlangsvlak boven het wegdek zijn aangebracht. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de retroreflectoren op een hoogte van meer dan 0,90 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek zijn aangebracht;
b. zodanig zijn aangebracht dat:

1ø één retroreflector zich bevindt in het middelste derde gedeelte van de aanhangwagen;
2ø de onderlinge afstand tussen de retroreflectoren niet meer dan 3,00 m bedraagt;
3ø de afstand van de voorste retroreflector tot de voorzijde van de aanhangwagen niet meer dan 3,00 m bedraagt; 4ø de afstand van de achterste retroreflector tot de achterzijde van de aanhangwagen niet meer dan 1,00 m bedraagt, waarbij het voertuiggedeelte boven de 2,00 m buiten beschouwing wordt gelaten in de afstand tot de achterzijde.

9. De markeringslichten moeten zijn aangebracht:

a. zo hoog mogelijk boven het wegdek;
b. zo dicht mogelijk bij het punt van de grootste breedte van het voertuig.


Artikel 5.13.55

1. De in artikel 5.13.51 bedoelde lichten moeten goed werken.

2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.

4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijk kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het voertuig zijn bevestigd.

5. De in artikel 5.13.51 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd.

6. De in artikel 5.13.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.


Artikel 5.13.57

1. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van:

a. twee stadslichten, indien deze niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 verplicht zijn;
b. twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 van deze lichten moet zijn voorzien;
c. zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 verplicht zijn, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;
d. één of twee achteruitrijlichten;
e. werklichten;
f. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

1° het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het midden langsvlak van het voertuig of op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak, en
2° de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de boven zijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.13.51, onderdeel d.

2. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.


Artikel 5.13.59

1. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.

2. De stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

3. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.

4. Artikel 5.13.55, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.



Artikel 5.13.60

1. De achteruitrijlichten mogen niet lager dan 0,25 m en niet hoger dan 1,20 m boven het wegdek zijn aangebracht. 2. Op de markeringslichten is artikel 5.13.54, negende lid, van toepassing.



Artikel 5.13.64

Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.


Artikel 5.13.65

Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.13.51 en 5.13.57 zijn voorgeschreven of toegestaan.

§11. Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen


Artikel 5.13.66

1. De koppeling van aanhangwagens moet met ingang van 1 januari 2005 voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen en zijn voorzien van een door hem vastgesteld goedkeuringsmerk.

2. De koppeling en de trekdriehoek of trekboom van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.

3. De trekdriehoek of trekboom mag niet zijn doorgeroest.

4. Middenasaanhangwagens die niet zijn voorzien van een losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien van een hulpkoppeling. De hulpkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd en mag niet vervormd, gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.

5. Middenasaanhangwagens die zijn voorzien van een losbreekreminrichting, mogen niet tevens zijn voorzien van een hulpkoppeling.

6. Delen van de koppeling van aanhangwagens mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken of in afgekoppelde toestand het wegdek niet kunnen raken.


Artikel 5.13.67

Indien de aanhangwagen is voorzien van een kogelkoppeling,

a. moet de sluit- en borginrichting goed functioneren;
b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd.




En dit gaat dan alleen over de bouwwijze van de aanhanger, omtrent de koppeling en belading en afmetingen voor de auto icm de aanhanger geld ook nog een hele lijst met eisen O-) :X


Maar de Motow is geen aanhanger !!!

Heel strikt geld voor de Motow zoals voorgesteld en voor de constructie die Jacappi gebruikt :X dus dat het een hulpmiddel is waarmee "een tweewielig motorvoertuig word voorbewogen" en aangezien in het voertuigreglement staat:


Artikel 5.18.2

1. Met een motorrijtuig mag niet meer dan één motorrijtuig of samenstel van voertuigen worden voortbewogen. Een afsleepdolly en een zich daarop bevindend motorrijtuig worden als één motorrijtuig beschouwd.

2. Met een motorrijtuig mag geen tweewielig motorrijtuig worden voortbewogen.

3. Met een tweewielig motorrijtuig, een gelede bus of een samenstel van voertuigen mag geen motorrijtuig of samenstel van voertuigen worden voortbewogen.


mag je dus op deze manier geen motorfiets vervoeren.
 
Laatst bewerkt:
Kun je het nog een keer herhalen? Ik heb het de eerste keer niet goed kunnen lezen....

;)


Maar als die motorfiets op de aanhanger nu net met het achterwiel de grond raakt, zonder dat ie ondeugdelijk (als lading O-) ) op de aanhanger is gezet? :+
 
Kun je het nog een keer herhalen? Ik heb het de eerste keer niet goed kunnen lezen....

;)


Maar als die motorfiets op de aanhanger nu net met het achterwiel de grond raakt, zonder dat ie ondeugdelijk (als lading O-) ) op de aanhanger is gezet? :+

dan is het een tweewielig motorrijtuig dat door een aanhanger die op zijn beurt door een motorrijtuig word voortbewogen O-) :P


En dan zal t vast mogen, wat denk jij ?? :)
 
Laatst bewerkt:
dan is het een tweewielig motorrijtuig dat door een aanhanger die op zijn beurt door een motorrijtuig word voortbewogen O-) :P


En dan zal t vast mogen, wat denk jij ?? :)

Ik denk: je rijdt op een deugdelijke motorfiets, of je zet dat ding op een deugdelijke wijze op een aanhanger die in orde is....

Maar ja, als iedereen denkt zoals ik, heb jij geen werk meer... ;)
 
Het zou wel eens kunnen dat Bosal binnenkort het artikel met de informatie zoals het er nu staat aanpast cq van z'n site haalt O-) :X
Niet om iets niet te verkopen, maar om te voorkomen dat er straks iemand gedupeerd raakt door een verkeerde interpretatie van wat er wettelijk geregeld is.

Regels voor aanhangers zonder kenteken.. ??
Weet je zeker dat je die allemaal wilt lezen :? :X




Voor aanhangers <750 kilo achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen:





Artikel 5.13.3

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van aanhangwagens mogen:

a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.


Artikel 5.13.4

1. De bovenbouw van aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

2. De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn.



Artikel 5.13.5

De bedrading van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.
§ 2. Afmetingen en massa's.


Artikel 5.13.6

Aanhangwagens mogen:

a. niet langer zijn dan 12,00 m, dan wel niet langer dan 8,00 m indien het een middenasaanhangwagen betreft;
b. niet breder zijn dan 2,55 m;
c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

§ 5. Assen



Artikel 5.13.18

1. De assen van aanhangwagens moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

3. De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.

4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.



Artikel 5.13.20

1. De wiellagers van aanhangwagens mogen niet teveel speling vertonen.

2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.


Artikel 5.13.24

1. De wielen onderscheidenlijk velgen van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen.

2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging



Artikel 5.13.27

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van banden waarvan het loopvlak niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft.

2. De luchtbanden van aanhangwagens mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

3. De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen.

4. De profilering van de hoofdgroeven van de luchtbanden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.

6. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.



Artikel 5.13.28

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

3. Aanhangwagens die zijn voorzien van gasvering of schroefveren moeten zijn voorzien van goed werkende schokdempers.

4. Schokdempers van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd.
§ 8. Reminrichting



Artikel 5.13.31

Indien de aanhangwagen is voorzien van een reminrichting, moet deze zodanig werken dat het voertuig ten gevolge van de remwerking geen zijwaartse bewegingen maakt.
§ 9. Carrosserie


Artikel 5.13.41

Het slot en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen.


Artikel 5.13.48

1. Aanhangwagens mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

4. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens moeten goed zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.

5. Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de aanhangwagen bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.

6. Geen deel van de buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het vierde lid.



Artikel 5.13.50

Aanhangwagens moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat.
§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen



Artikel 5.13.51

1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van:

a. twee stadslichten indien het voertuig breder is dan 1,60 m;
b. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig;
c. twee achterlichten;
d. twee remlichten;
e. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;
f. twee driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
g. met ingang van 1 juli 2006, één of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig in het geval van één mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig;
h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;
i. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig;
j. met ingang van 1 januari 2005, twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig breder is dan 2,10 m;
k. met ingang van 1 januari 2005, zijmarkeringslichten indien het voertuig langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen.

2. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op een aanhangwagen die wordt getrokken door een voertuig dat niet is voorzien van één
of twee mistlichten aan de achterzijde.



Artikel 5.13.53

1. De stadslichten mogen niet anders dan wit stralen.

2. De richtingaanwijzers en de remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.

3. De achterlichten en de mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.

4. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.

5. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.

6. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.



Artikel 5.13.54

1. De stadslichten moeten aan de voorzijde van het voertuig voor de eerste as zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,15 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de stadslichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

2. De richtingaanwijzers moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de richtingaanwijzers op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

3. De achterlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de achterlichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

4. De remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 1,50 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de remlichten op een hoogte van meer dan 1,50 m doch niet meer dan 2,10 m boven het wegdek zijn aangebracht.

5. De driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende gedeelte, van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m boven het wegdek.

6. Het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moeten zijn aangebracht:

a. op ten minste 0,10 m afstand van de remlichten;
b. op een hoogte van niet minder dan 0,25 m en niet meer dan 1,00 m boven het wegdek. Indien slechts één mistlicht aanwezig is, moet dit licht links van het middenlangsvlak van het voertuig zijn aangebracht.

7. De witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig moeten voor de eerste as zijn aangebracht:

a. op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig;
b. op een onderlinge afstand van niet minder dan 0,60 m dan wel niet minder dan 0,40 m indien de grootste breedte van het voertuig minder bedraagt dan 1,30 m;
c. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m boven het wegdek. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de retroreflectoren op een hoogte van meer dan 0,90 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek zijn aangebracht.

8. De niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig moeten:

a. op een hoogte van niet minder dan 0,35 m en niet meer dan 0,90 m evenwijdig aan het middenlangsvlak boven het wegdek zijn aangebracht. Indien zulks in verband met de constructie van het voertuig niet mogelijk is, mogen de retroreflectoren op een hoogte van meer dan 0,90 m doch niet meer dan 1,50 m boven het wegdek zijn aangebracht;
b. zodanig zijn aangebracht dat:

1ø één retroreflector zich bevindt in het middelste derde gedeelte van de aanhangwagen;
2ø de onderlinge afstand tussen de retroreflectoren niet meer dan 3,00 m bedraagt;
3ø de afstand van de voorste retroreflector tot de voorzijde van de aanhangwagen niet meer dan 3,00 m bedraagt; 4ø de afstand van de achterste retroreflector tot de achterzijde van de aanhangwagen niet meer dan 1,00 m bedraagt, waarbij het voertuiggedeelte boven de 2,00 m buiten beschouwing wordt gelaten in de afstand tot de achterzijde.

9. De markeringslichten moeten zijn aangebracht:

a. zo hoog mogelijk boven het wegdek;
b. zo dicht mogelijk bij het punt van de grootste breedte van het voertuig.


Artikel 5.13.55

1. De in artikel 5.13.51 bedoelde lichten moeten goed werken.

2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.

4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijk kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het voertuig zijn bevestigd.

5. De in artikel 5.13.51 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd.

6. De in artikel 5.13.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.


Artikel 5.13.57

1. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van:

a. twee stadslichten, indien deze niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 verplicht zijn;
b. twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 van deze lichten moet zijn voorzien;
c. zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.13.51 verplicht zijn, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;
d. één of twee achteruitrijlichten;
e. werklichten;
f. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat:

1° het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het midden langsvlak van het voertuig of op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak, en
2° de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de boven zijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.13.51, onderdeel d.

2. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.


Artikel 5.13.59

1. De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.

2. De stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

3. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.

4. Artikel 5.13.55, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.



Artikel 5.13.60

1. De achteruitrijlichten mogen niet lager dan 0,25 m en niet hoger dan 1,20 m boven het wegdek zijn aangebracht. 2. Op de markeringslichten is artikel 5.13.54, negende lid, van toepassing.



Artikel 5.13.64

Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.


Artikel 5.13.65

Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.13.51 en 5.13.57 zijn voorgeschreven of toegestaan.

§11. Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen


Artikel 5.13.66

1. De koppeling van aanhangwagens moet met ingang van 1 januari 2005 voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen en zijn voorzien van een door hem vastgesteld goedkeuringsmerk.

2. De koppeling en de trekdriehoek of trekboom van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.

3. De trekdriehoek of trekboom mag niet zijn doorgeroest.

4. Middenasaanhangwagens die niet zijn voorzien van een losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien van een hulpkoppeling. De hulpkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd en mag niet vervormd, gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.

5. Middenasaanhangwagens die zijn voorzien van een losbreekreminrichting, mogen niet tevens zijn voorzien van een hulpkoppeling.

6. Delen van de koppeling van aanhangwagens mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken of in afgekoppelde toestand het wegdek niet kunnen raken.


Artikel 5.13.67

Indien de aanhangwagen is voorzien van een kogelkoppeling,

a. moet de sluit- en borginrichting goed functioneren;
b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd.




En dit gaat dan alleen over de bouwwijze van de aanhanger, omtrent de koppeling en belading en afmetingen voor de auto icm de aanhanger geld ook nog een hele lijst met eisen O-) :X


Maar de Motow is geen aanhanger !!!

Heel strikt geld voor de Motow zoals voorgesteld en voor de constructie die Jacappi gebruikt :X dus dat het een hulpmiddel is waarmee "een tweewielig motorvoertuig word voorbewogen" en aangezien in het voertuigreglement staat:


Artikel 5.18.2

1. Met een motorrijtuig mag niet meer dan één motorrijtuig of samenstel van voertuigen worden voortbewogen. Een afsleepdolly en een zich daarop bevindend motorrijtuig worden als één motorrijtuig beschouwd.

2. Met een motorrijtuig mag geen tweewielig motorrijtuig worden voortbewogen.

3. Met een tweewielig motorrijtuig, een gelede bus of een samenstel van voertuigen mag geen motorrijtuig of samenstel van voertuigen worden voortbewogen.


mag je dus op deze manier geen motorfiets vervoeren.

Leuk, ff quoten.
 
nog even terugkomend op dit onderwerp.... dit bericht word via de intranet-vakliteratuur verspreid momenteel:



Motorfiets slepen met de MOTOW (nieuw product van Bosal) is niet toegestaan

Wettelijke bepalingen:

* Voertuigreglement 5.18.2, tweede lid
* voertuigreglement 1.1; zie hier onder a1, d en p.

Vraag:

Ik kwam deze week een nieuw soort manier van het slepen van een motorfiets tegen.
Het is een product dat door Bosal is ontwikkeld en zij maken er op het moment ook reclame voor op internet.
Bovendien trof ik het apparaat, een zogenaamde 'Motow', aan in een motorzaak, waar het werd aangeprezen
als een nieuwe en gemakkelijke manier om een motorfiets mee te nemen.

Mag je op deze manier wel een motor trekken?

full


Antwoord:

Datum: 6 oktober 2008

Neen, dat mag niet.
Het is namelijk verboden om een tweewielig motorrijtuig te slepen. Zie artikel 5.18.2 van het Voertuigreglement.
De firma Bosal meende weliswaar dat dit wel zou mogen omdat naar hun idee de oprijplaat samen met de motor een zogenaamde 'dolly' zou zijn ( zie artikel 1.1 Voertuigreglement).

Volgens het Voertuigreglement is een dolly echter een "aanhangwagen, bestemd voor het dragen van de voorzijde van een oplegger dan wel een deel van in de lengte ondeelbare lading" en een aanhangwagen is een "voertuig dat is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger".

De oprijgoot (de zogenaamde Motow) is met de beste wil van de wereld niet als aanhangwagen aan te merken en de daarop voortgetrokken motorfiets evenmin.
De idee van Bosal dat het geheel bij elkaar (motorfiets op de oprijplaat) een "dolly" zou zijn is absoluut onjuist.
Dit is de firma Bosal meegedeeld, evenals het feit dat dit aan de handhavers zou worden doorgegeven, met het advies om op te treden bij het gebruik ervan.

Tegen deze wijze van vervoer is op te treden via feitcode m P 020 b.
Inbeslagneming van de Motow is niet mogelijk omdat het een mulderfeit betreft. Een verbod om zo verder te rijden kan worden gegeven via artikel 160, lid 6 van de WVW 1994.
 
Laatst bewerkt:
Iemand enig idee, hoe je de motor op zo'n Motolug ding krijgt?
Als oprijden niet meer kan.(motor stuk)
En zit ie dan al aan/op de trkhaak ??
 
Ik zie het verschil even niet tegen op drukken en op rijden.

Maargoed, trekhaakkoppeling, kan scharnieren tov. de rest van de aanhanger. Dus als je de motor wil opladen haal je een pen weg, waardoor de aanhanger aan de achterkant omlaag kiept, en dan kan de motor erop.

motolug152.jpg
 
Laatst bewerkt:
opduwen lijkt me iets moeilijker gaan dan oprijden met al die kilo's, maar...ik heb geen ervaring.

Ja, ik zie nu ook dat omklappen bij de bevsetiging op de kogel van de trekhaak, al vraag ik me af, of die zo steil kan scharnieren zonder de achterbumper te beschadigen.
Ik ben in ieder geval nieuwsgierig genoeg geworden om dat ding eens in gebruik te gaan bekijken. ( voor ooit, als de verzekering het thuisbrengen niet meer dekt)
 
Der is speciale wegcode ivm "autoslepen".

Motorfietsen mogen niet gesleept worden (in Belgie toch niet), dus als ze geen aanhanger worden, blijven het motoren en mag het niet.
Als het wel aanhangers worden, dan is het geen motor en moet er een autoplaat op, en ingeschreven zijn als aanhanger ...

Zowel in de Belgische wegcode als in de Nederlandse wetgeving kan ik alleen vinden dat een motorfiets niet gebruikt mag worden als slepend voertuig. Niet dat een motorfiets niet gesleept mag worden.

Edit: wel dus, maar die tekst is niet te vinden als je zoekt op "slepen" omdat het dan gaat over "voortbewegen" :+
 
Laatst bewerkt:
Terug
Bovenaan Onderaan