Ongeluk *&()^##@

OK. nog een keer gelezen.

Hoe het wettelijk zit weet ik niet maar wat mij betreft zit je fout. Een auto die langzaam op een parkeerplaats rijd zoekt een plekje niet? Dan haal je hem toch niet in. Schuldig aan te weinig verkeersinzicht!


Geen richting aangeven, hard afremmen en niet spiegelen alvorens in te parkeren is ook schuldig aan te weinig tot geen verkeersinzicht :(
 
OK. nog een keer gelezen.

Hoe het wettelijk zit weet ik niet maar wat mij betreft zit je fout. Een auto die langzaam op een parkeerplaats rijd zoekt een plekje niet? Dan haal je hem toch niet in. Schuldig aan te weinig verkeersinzicht!

Sorry V4Fun maar ik ben het niet met je eens.
Waar in de casus staat dat hij, de auto, langzaam rijdt? En wat is langzaam op een parkeerplaats? Stapvoets? 30?
Waarom kan het niet zijn dat hij de parkeerplaats aan het verlaten is?
Er is aan de buitenkant van de auto niet te zien wat hij aan het doen is. =Parkeerplek zoekend of
=richting oprit naar de snelweg rijdend.

-aanvulling-
vind het een beetje te kortzichting om het uitsluitend van de aanrijdende partij te zien. Een tegenpartij kan net zoveel als zelfs meer schuld hebben aan een aanrijding. Neem het plotseling zonder reden remmen. Als daar iemand achterop knalt wordt het toch ook niet als een simpele kop-staart behandeld hoop ik...?
 
Laatst bewerkt:
Das niet helemaal waar als je hem inhaalde en hij sloeg af zonder richting
aan te geven dan is de bestuurder van de auto fout. Je moet alleen wel een
getuigen hebben dat hij geen richting aangaf of op de papieren hebben staan
dat hij geen richting aan gaf (met handtekening). Ben zelf namelijk eens
getuigen geweest voor hetzelfde. En die gast heeft alles vergoed gekregen
ben hem later nog eens tegen gekomen.
 
Das niet helemaal waar als je hem inhaalde en hij sloeg af zonder richting
aan te geven dan is de bestuurder van de auto fout. Je moet alleen wel een
getuigen hebben dat hij geen richting aangaf of op de papieren hebben staan
dat hij geen richting aan gaf (met handtekening). Ben zelf namelijk eens
getuigen geweest voor hetzelfde. En die gast heeft alles vergoed gekregen
ben hem later nog eens tegen gekomen.


Hij heeft ondertekend dat hij geen richting aangaf en notabene dat ik hem zou inhalen.
 
Jup, is denk ik ook in mijn voordeel... toch?
Denk het wel, als jij aan het inhalen bent moet hij je voor laten gaan. Als hij geen spiegels kijkt...
Ik ben met het zelfde geval dus ook in het gelijk gesteld door de verzekering.
Als je aan blijft aanvoeren dat je erachter reed, denk ik dat het een gevalletje van geen afstand gehouden wordt, dat lijkt me nadeliger voor je.
 
Is er geen site/instelling/organisatie waar dergelijk zaken in uitspraak/beslissing te vergelijken zijn? In de advocatuur hoor je ze vaak verwijzen naar vergelijkbare zaken zoals 'Spoon versus Lloyd' of zo.
Zijn er geen advocaten }) die motorrijden en die ons even op de hoogte kunnen brengen waar we moeten zoeken? :?
 
Is er geen site/instelling/organisatie waar dergelijk zaken in uitspraak/beslissing te vergelijken zijn? In de advocatuur hoor je ze vaak verwijzen naar vergelijkbare zaken zoals 'Spoon versus Lloyd' of zo.
Zijn er geen advocaten }) die motorrijden en die ons even op de hoogte kunnen brengen waar we moeten zoeken? :?
Krijg weleens de indruk dat het natte vinger werk is bij de verzekeringen.
Uitspraak verschilt vaak p.p of per verzekering. Als Jopie bij de amersfoortse een klote dag heeft worden alle claims afgewezen op dat moment B|
 
Krijg weleens de indruk dat het natte vinger werk is bij de verzekeringen.
Uitspraak verschilt vaak p.p of per verzekering. Als Jopie bij de amersfoortse een klote dag heeft worden alle claims afgewezen op dat moment B|

De meeste verzekeraar hebben ingang tot een Kluwer databank waarin alle uitspraken te vinden zijn. Kwestie van zoeken op toedracht e.d.
Je kut inderdaad wel een claim afwijzen op grond van je humeur van die dag, maar als er een klacht van komt mag je het aan je baas uitleggen :? daaaaagggg beoordleing van dat jaar en rest van je carriere.
 
Denk het wel, als jij aan het inhalen bent moet hij je voor laten gaan. Als hij geen spiegels kijkt...
Ik ben met het zelfde geval dus ook in het gelijk gesteld door de verzekering.
Als je aan blijft aanvoeren dat je erachter reed, denk ik dat het een gevalletje van geen afstand gehouden wordt, dat lijkt me nadeliger voor je.

:^ 100% mee eens. En hij verandere van richting en gaf geen richting aan
en keek niet zijn spiegels (anders had hij jou wel gezien). Volgens mij had hij
niet veel meer fout kunnen doen.
 
De meeste verzekeraar hebben ingang tot een Kluwer databank waarin alle uitspraken te vinden zijn. Kwestie van zoeken op toedracht e.d.
Je kut inderdaad wel een claim afwijzen op grond van je humeur van die dag, maar als er een klacht van komt mag je het aan je baas uitleggen :? daaaaagggg beoordleing van dat jaar en rest van je carriere.

Soesoeki,
ik zag in je profiel dat jij iets met verzekeren doet 8-) . Kan jij niet eens voor ons in dat Kluwersysteem kijken of is dat ook nog ergens openbaar?

Groeten,
BreaK
 
Soesoeki,
ik zag in je profiel dat jij iets met verzekeren doet 8-) . Kan jij niet eens voor ons in dat Kluwersysteem kijken of is dat ook nog ergens openbaar?

Groeten,
BreaK


Ik ga na het weekend wel eens neuzen in "onze"databank en zet het hier dan wel op. Pak maar alvast een bak koffie i.v.m. de wollige taal :+
 
Joepie ons kantoor is weer open :9 Gelukkig is het weekend voorbij :(
Ik kanal er gewoon een paar uitspraken op en kijk maar welke het meest aansluti bij "jouw" situatie. Precies eenzelfde vinden is namelijk bijna onmogelijk. Niet alle uitspraken zijn dus in het voordeel van de inhaler.

DEEL I

VR 2003/81
-------------------------------------------------------------------------------
RECHTBANK ZUTPHEN
(Rakke-Nieuwenhuizen, enkelv.),
14 november 2002

art. 5 WVW, 54 RVV 1990

[Essentie] Links parkeren versus inhalen.
In smalle straat voor verkeer in twee richtingen gaat een personenauto naar links om te parkeren in een parkeervak ter linkerzijde van de straat en wordt daarbij
aangereden door een inhalende auto. Over en weer gemaakte fouten gewogen als 20:80.

[Tekst] J.A.W.M. Gevers,
eiseres,
procureur: mr A.J. Zeyl,
tegen
1. Amev Schadeverzekering NV,
2. P.Th.J. van den Brand,
gedaagden,
procureur: mr A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr R. Andriessen.
Post alia:
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 3 september 2000 omstreeks 20.10 uur heeft tussen de auto's van Gevers en Van den Brand in de Abdijstraat te Heeswijk-Dinther (gemeente
Bernheze) een aanrijding plaatsgevonden.
2.2. De auto's werden op dat moment bestuurd door Gevers en Van den Brand.
2.3. Zowel Gevers als Van den Brand waren ten tijde van het ongeval verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. Gevers bij Nationale Nederlanden en Van
den Brand bij Amev.
2.4. Gevers heeft Van den Brand, althans Amev, aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van dit ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
2.5. Namens Van den Brand heeft Amev gesteld niet aansprakelijk te zijn.
3. De vordering
3.1. Gevers vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
a. voor recht zal verklaren dat, respectievelijk in hoeverre, Amev en Van den Brand hoofdelijk aansprakelijk zijn aan Gevers de door haar ten gevolge van het
ongeval op 3 september 2000 geleden schade te vergoeden;
b. Amev en Van den Brand hoofdelijk zal veroordelen de schade te vergoeden zoals in de dagvaarding vermeld doch nader op te maken bij staat en te
vereffenen als volgens de wet met veroordeling tot betaling van een voorschot van € 6.806,70, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van
rechtsbijstand en de wettelijke rente over de daarvoor in aanmerking komende posten sedert 3 september 2000;
c. Amev en Van den Brand zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Gevers legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de volgende stellingen ten grondslag.
De Abdijstraat is een tweebaansweg. Gevers is deze straat ingereden met het voornemen haar auto te parkeren in één van de parkeerhavens aan de linkerkant
van deze weg. Ter uitvoering van dit voornemen heeft zij vaart geminderd en is zij tegen de as van de weg gaan rijden. Ook had zij haar linkerrichtingaanwijzer
ingeschakeld. Van den Brand is haar toen gaan inhalen waardoor, op het moment dat zij daadwerkelijk linksaf sloeg, haar auto linksachter is geraakt door de
rechtervoorzijde van de auto van Van den Brand. Van den Brand heeft zich door zó in te halen op een wijze gedragen die een gevaar op de weg heeft
veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW). Bovendien heeft Van den Brand niet voldoende
opgelet. Zij had kunnen zien dat Gevers voorsorteerde en richting aangaf naar links. Ten gevolge van dit ongeval heeft zij materiële en immateriële schade
geleden die voor rekening van Van den Brand dan wel Amev dient te komen.
4. Het verweer
4.1. Amev en Van den Brand concluderen dat de rechtbank Gevers in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel deze haar zal ontzeggen met haar
uitvoerbaar te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. Amev en Van den Brand voeren de volgende verweren aan.
Gevers heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan een splitsing mag worden aangebracht tussen de declaratoire procedure en de
schadestaatprocedure zodat zij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts was de situatie ter plaatse zodanig dat Van den Brand
zonder gevaar of hinder Gevers kon inhalen. Gevers heeft in strijd met het gestelde artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) gehandeld
door Van den Brand bij het inhalen niet voor te laten gaan. Gevers heeft zich bovendien niet zodanig gedragen dat Van den Brand er rekening mee kon houden
dat Gevers naar links zou gaan sturen om haar auto te parkeren. Amev en Van den Brand betwisten dat de door Gevers gestelde (letsel)schade is veroorzaakt
door het ongeval. Ook betwisten zij de hoogte van de schade nu hiervan geen begin van bewijs is. De vordering strekkende tot vergoeding van juridische
bijstand is op geen enkele wijze onderbouwd. Tot slot is het niet duidelijk over welke posten door Gevers de wettelijke rente wordt gevorderd en is bovendien de
wettelijke rente alleen verschuldigd over schadeposten die opeisbaar zijn en niet over toekomstige vorderingen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Het meest ver strekkende verweer dat Gevers in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, treft geen doel. Het belang van het oordeel
omtrent de (mate van) aansprakelijkheid van Van den Brand is evident, maar nog afgezien hiervan geldt ook nog dat de vordering van Gevers niet zuiver
declaratoir van aard is, zij vraagt immers eveneens een veroordeling tot betaling van een voorschot.
5.2. Zoals uit het hier voorgaande kan worden opgemaakt, verschillen partijen met name over de toedracht van het ongeval. Samengevat komen hun stellingen
er op neer dat Gevers betoogt dat Van den Brand haar is gaan inhalen op een moment dat het duidelijk voor Van den Brand moet zijn geweest dat zij haar auto
aan de linkerkant van de weg wilde gaan parkeren. Van den Brand heeft daarentegen aangevoerd dat, toen zij Gevers inhaalde, Gevers plotsklaps, zonder
vaart te minderen, het stuur naar links heeft omgegooid.
5.3. Ter ondersteuning van haar stelling dat zij niet op het rijgedrag van Gevers heeft kunnen anticiperen heeft Van den Brand onder meer gesteld dat Gevers
niet haar knipperlicht naar links had aangezet. Tegenover deze stelling kan uit de door Gevers in het geding gebrachte stukken het volgende worden
opgemaakt. Zo heeft getuige Van de Broek, die volgens eigen opgave kort na het ongeval kwam langsgereden, in zijn schriftelijke getuigenverklaring
geschreven dat de richtingaanwijzer van de auto van Gevers brandde. Ook hebben andere getuigen (Van de Moosdijk-Kandelaars en Vogels-Van Leen)
melding gemaakt van het feit dat zij Van den Brand hebben horen zeggen dat zij de richtingaanwijzer van de auto van Gevers te laat had opgemerkt.
Voornoemde getuigen hebben hierbij de bereidheid uitgesproken hun woorden zo nodig onder ede te herhalen. Voorts valt op de situatietekening, gemaakt
door Gevers, in het door beiden ingevulde en voor akkoord ondertekende schadeformulier, te zien dat Gevers aan de linkerachterkant van haar auto streepjes
heeft neergezet. Van den Brand heeft hierover opgemerkt dat partijen met die lijntjes wilden aangeven dat hun auto's elkaar op die plaats hebben geraakt.
Gevers bestrijdt dit, stellende dat het zeer gebruikelijk is om met zulke streepjes lichtstraaltjes, in dit geval van het knipperlicht, aan te duiden en niet om
daarmee de plaats aan te geven waar auto's tegen elkaar zijn gebotst.
In het licht van de hierna te noemen omstandigheden en overwegingen kan echter het definitieve antwoord op de vraag of Gevers nu wel of niet haar
knipperlicht naar links had aanstaan, achterwege blijven.
5.4. Van den Brand heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, ook aangevoerd dat Gevers met onverminderde snelheid plotseling de parkeerhaven in wilde rijden.
Omdat Gevers geen vaart had geminderd heeft zij niet kunnen en ook niet hoeven te vermoeden dat Gevers dit van plan was. Terzake is het volgende van
belang. In de conclusie van antwoord staat dat Van den Brand met een aangepaste snelheid van 25 kilometer per uur reed en zonder gevaar Gevers kon
inhalen. Van de Brand geeft hiermee dus aan dat Gevers op dat moment beduidend minder snel dan 25 kilometer per uur reed, een snelheid, die ook in de
bebouwde kom laag is. Dit argument valt echter niet te rijmen met de latere verklaring van Van den Brand, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de
comparitie van partijen en door haar ondertekend, dat Gevers tot het moment dat zij draaide steeds een 'gewone' snelheid heeft aangehouden. Beide
omstandigheden worden evenwel in het nadeel van Van den Brand uitgelegd. Indien Gevers immers langzamer reed dan 25 kilometer per uur had Van den
Brand, gezien de aanwezigheid van de parkeerhavens aan de linkerkant van de weg, extra oplettend moeten zijn op hetgeen Gevers van plan was en had zij,
 
DEEL II

VR 1996/149
-------------------------------------------------------------------------------
RECHTBANK AMSTERDAM
(mrs Bos, Laurentius-Kooter, Veraart),
22 maart 1995

Art. 177 Rv, 18 lid 1 RVV 1990

[Essentie] Aanrijding linksaffer/inhaler. Bewijslast conventie en reconventie. Geen van beide partijen in bewijs geslaagd.
Aanrijding bij links afslaan naar naamloze zijweg. Of dat inrit was doet er niet toe want daar gelden voor afslaan geen andere regels dan bij gelijkwaardige
zijweg. Linksaffer stelt tijdig richting aangegeven te hebben en te hoge snelheid inhaler. Verweer inhaler dat linker achterclignoteur linksaffer niet werkte en hij
indruk gaf rechts te willen stoppen.
Bewijslast linksaffer van tijdig richting aangeven en te hoge snelheid niet vervuld; vordering conventie ontzegd. Betekent niet dat in reconventie, waar bewijslast
op inhaler rust, vaststaat dat ingehaalde (dus) niet tijdig richting aangaf. Bewijs niet geleverd; vordering reconventie eveneens ontzegd.

[Tekst] G. Onderstal,
eiser in hoger beroep,
procureur: eerst mr C.J. Hamburger, vervolgens mr A.M. Moszkowicz, thans mr H.S. de Lint,
tegen
Royal Nederland Verzekering Maatschappij NV,
gedaagde in hoger beroep,
procureur: mr A. Vrisekoop.
Ontleend aan tussenvonnis Kantonrechter Amsterdam d.d. 19 mei 1992:
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden
bewijsstukken staat in dit geding in elk geval het volgende vast:
a. Op vrijdag 21 december 1990 heeft in de gemeente Amsterdam op de Osdorperweg ter hoogte van perceel 705 een aanrijding plaatsgevonden tussen de
personenauto's van Onderstal (een Mazda 626) en J.F. van der Baan (een Peugeot 205), welke laatste was verzekerd bij Royal Nederland.
b. Beide auto's hebben daardoor schade opgelopen.
c. De gemeentepolitie Amsterdam heeft hiervan een aanrijdingsformulier opgemaakt.
2. Onderstal vordert in conventie de veroordeling van Royal Nederland tot betaling van ƒ 4.331,33 vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 3.650 vanaf 27
oktober 1991 tot de voldoening en de proceskosten.
Onderstal stelt dat de aanrijding is veroorzaakt door Van der Baan.
De toedracht was volgens hem dat Van der Baan hem links - in plaats van rechts - is gaan inhalen op het moment dat Onderstal, na daartoe richting
aangegeven en voorgesorteerd te hebben, linksaf sloeg op de T-kruising van de Osdorperweg met de weg zonder straatnaam die toegang geeft tot "het oude
woonwagenkamp" waar thans diverse sloopbedrijven zijn gevestigd.
(...)
3. Royal Nederland geeft een andere lezing van de aanrijding. Volgens haar functioneerde het linkerachterknipperlicht van de auto van Onderstal ten tijde van
de aanrijding niet. Van der Baan kon daarom niet zien dat Onderstal van plan was om linksaf te slaan. Onderstal reed op dat moment met een snelheid van 10
tot 15 km p/u rechts van de weg en keek ook naar rechts, waardoor Van der Baan de indruk had dat Onderstal ergens rechts wilde stoppen. Van der Baan is
toen links gaan inhalen en toen beide auto's op gelijke hoogte waren reed Onderstal zonder uit te kijken naar links, waardoor de aanrijding ontstond.
De weg zonder naam naar perceel 705 was bovendien geen weg maar een inrit.
Royal Nederland vordert in reconventie de veroordeling van Onderstal tot betaling aan haar van ƒ 3.795,60, welk bedrag Royal Nederland ingevolge de
cascoverzekering aan Van der Baan heeft uitbetaald, waardoor Royal Nederland in de rechten van haar verzekerde is gesubrogeerd.
4. Partijen verschillen derhalve niet alleen van mening over de toedracht van de aanrijding maar ook over de vraag of de toegang naar perceel 705 als een
(voor het openbaar verkeer openstaande) weg dan wel als een inrit moet worden gekwalificeerd.
Dit laatste is niet van belang omdat voor het linksaf slaan naar een openbare weg dan wel naar een inrit geen andere regels gelden.
(enz.; volgt bewijsopdracht van de toedracht aan Onderstal; red. VR)
Rechtbank Amsterdam
Post alia:
Nadat de kantonrechter ingevolge deze bewijsopdracht getuigen had gehoord, heeft zij bij vonnis van 17 november 1992 in conventie het gevorderde
afgewezen, in reconventie Onderstal veroordeeld tot betaling aan Royal Nederland van een bedrag van ƒ 3.795,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
17 december 1991 tot aan de dag der voldoening en hem in conventie en in reconventie veroordeeld in de kosten van het geding, tot aan die uitspraak aan de
zijde van Royal Nederland begroot op ƒ 966.
Daartoe heeft de kantonrechter overwogen, voor zover in hoger beroep van belang:
(enz.; red. VR)
7.1. Grief I stelt de vraag aan de orde of de kantonrechter Onderstal terecht heeft belast met het bewijs van de door hem gestelde toedracht van het ongeval.
7.2. Ingevolge art. 177 Rv geldt als hoofdregel van bewijsrecht, dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de
bewijslast van die feiten of rechten draagt. Uit het slot van genoemd wetsartikel volgt verder dat een uitzondering op deze hoofdregel wordt gemaakt, wanneer
uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
7.3. Dit betekent, dat Onderstal in beginsel dient te bewijzen dat het ongeval zich heeft toegedragen op de door hem gestelde wijze, namelijk doordat Van der
Baan hem - in plaats van rechts - links is gaan inhalen op het moment dat hij, ná daartoe tijdig richting te hebben aangegeven en te hebben voorgesorteerd,
linksaf sloeg op de T-kruising van de Osdorperweg met de weg zonder straatnaam, die toegang gaf tot het "oude woonwagenkamp".
In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding om van deze bewijslastverdeling af te wijken.
(enz.; volgt bespreking van het overgelegde schriftelijk bewijsmateriaal dat tegenstrijdig en onduidelijk is; red. VR)
8.1. Grief II komt neer op de vraag of de kantonrechter terecht Onderstal in conventie niet geslaagd heeft geacht in het bewijs, dat Van der Baan de auto van
Onderstal links is gaan inhalen nadat Onderstal richting linksaf had aangegeven.
(enz.; volgt weergave getuigenverklaringen in eerste aanleg; red. VR)
8.3. Op grond van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel, dat weliswaar
is komen vast te staan dat Onderstal, ná te hebben afgeremd, naar links richting heeft aangegeven en dat - naar uit de verklaring van Huisman volgt - daarbij
zijn linkerachterrichtingaanwijzer naar behoren heeft gefunctioneerd, doch niet dat hij zó tijdig richting heeft aangegeven, dat Van der Baan, vóórdat hij zelf
Onderstal links ging inhalen, was gewaarschuwd voor het linksaf slaan van Onderstal.
(...)
8.4. Uit het vorenstaande volgt, dat de kantonrechter het aan Onderstal opgedragen bewijs terecht niet geleverd heeft geacht en - eveneens terecht - mitsdien
het gevorderde in conventie heeft afgewezen.
Voor zover Onderstal nog heeft aangevoerd, dat Van der Baan op het moment van het ongeval te snel heeft gereden, wordt overwogen dat dit op grond van de
hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen niet is komen vast te staan.
(...)
9.1. Grief III stelt de vraag aan de orde of de kantonrechter terecht in reconventie de door Royal Nederland gestelde toedracht, zoals weergegeven in haar
vonnis van 17 november 1992 onder 5, bewezen heeft geacht.
9.2. Voor de toewijsbaarheid van de reconventionele vordering is beslissend of Royal Nederland kan worden geacht te zijn geslaagd in het bewijs van de door
haar en Van der Baan gegeven toedracht van het ongeval. Ook voor haar geldt immers de regel van art. 177 Rv, dat de partij die zich beroept op
rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van
redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast volgt.
9.3. Dit betekent, dat Royal Nederland in beginsel zal dienen te bewijzen, dat het ongeval zich heeft toegedragen op de door haar en Van der Baan
aangegeven wijze, namelijk doordat Onderstal, zonder tijdig richting te hebben aangegeven, linksaf is geslagen op de T-kruising van de Osdorperweg met de
weg zonder straatnaam die toegang gaf tot het "oude woonwagenkamp", terwijl Van der Baan reeds bezig was om hem links in te halen. Ook in het
 
DEEL III

VR 1982/57
-------------------------------------------------------------------------------
HOF 's-HERTOGENBOSCH (Mrs. Jansen, Van Hasselt, Kool) 28 april 1982.

Artt. 33.2, 37.1, 46 RVV

[Essentie] Aanrijding inhalende motorfiets en linksafslaande auto. Eventuele schuld linksaffer zinkt in het niet bij schuld inhaler.
Op drukke voorrangsweg in rekreatiegebied slaat T met richtingaanwijzer in werking linksaf zijweg in vanuit praktisch stilstand; achter hem hadden 3 of 4 auto's
ingehouden; deze korte file werd links ingehaald door met 60 a 80 km/u rijdende motorrijder vA; aanrijding tussen motor en linkerachterzijkant van auto die met
voorzijde al op rijweg reed. Hof: 60 a 80 km/u is te hoog wanneer op voorrangsweg grote drukte heerst met veel afslaand verkeer en hier en daar bij afslagen
kleine files, en wanneer zo'n file/ waarvan tenminste 2 richting aangeven naar links, snelheid mindert tot bijna stilstand. Zo T al enige schuld treft dan zinkt die in
het niet bij die van vA.

[Tekst] Johannes Petrus Maria van Abeelen, wonende
te Helvoirt,
appellant,
procureur: Mr. C. M. van Leeuwen,
advocaat: Mr. H. A. Bouman
tegen
Willem Troost,
wonende te Nuenen, gemeente Nuenen-Gerwen en Nederwetten,
geintimeerde,
procureur: Mr. J. J. M. Witlox,
advocaat: Mr. M. Tj. Bouwer
Post alia:
O., dat ten processe tussen partijen het navolgende vast staat als hetzij door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken,
hetzij blijkende uit de inhoud van de overgelegde producties en niet of onvoldoende betwist:
- Op zondag 2 april 1978 (de week na Pasen), des middags omstreeks twee uur, reed Van Abeelen met het door hem bestuurde motorrijwiel met zijn
zestienjarige duopassagiere A. A. M. A. Verbeek over de Lage Mierdseweg, de weg van Hilvarenbeek naar Lage Mierde.
- Het was mooi zonnig weer en dientengevolge was het druk op deze weg, terwijl bij de kruisingen met afslaan de kleine wegen zich hier en daar kleine files
voordeden (in de omgeving van de plaats van het ongeval zijn bossen, waar op dergelijke dagen veel wandelingen worden gemaakt, de V.V.V. had die dag
daar wandelingen uitgezet).
- Van Abeelen had de bedoeling de motorraces te Vessem te bezoeken, maar was ergens verkeerd gereden.
- Van Abeelen reed in de richting Lage Mierde, komende uit de richting Hilvarenbeek.
- Voor hem uit reed een aantal personenauto's, zeker drie of vier, mogelijk vier of vijf (verklaring Doedee in voorlopig getuigenverhoor).
- Bij de kruising met de smalle zijweg, de Prins Hendriklaan, minderden deze automobielen vaart tot de voorste practisch stilstond.
- Toen er geen tegenliggers waren, sloeg de voorste auto, van Troost, links af, maar voordat die manoeuvre voltooid was, kwam Van Abeelen, die met zijn
motorrijwiel het rijtje personenauto's was gaan inhalen, in aanrijding met de links afslaande auto.
- Uit de deuk in de auto van Troost is gebleken, dat het motorrijwiel de linkerzijde van die auto heeft geraakt dicht bij de achterzijde van de auto.
- De Lage Mierdeseweg, waarover Van Abeelen reed, is een als voorrangsweg aangeduide betonweg, ten tijde van het ongeval in goede staat, met twee
rijbanen, ieder met een breedte van 3.20 meter.
- Door de politie is uit de gevonden sporen op het wegdek afgeleid, dat de aanrijding moet hebben plaats gehad op een afstand van omstreeks 75 cm. van de
oostelijke (voor beide partijen linker) zijkant van de weg, waaruit de conclusie werd getrokken, dat de auto van Troost de hoofdrijbaan reeds grotendeels had
verlaten toen de aanrijding plaats vond.
- Ter plaatse is het uitzicht over de Lage Mierdeseweg goed, over die weg naderden geen tegenliggers, maar op het oostelijk (voor beide partijen links) op
omstreeks 3.50 meter naast de weg gelegen fietspad passeerde, komende uit de richting Lage Mierde, een wielrijder, de als getuige gehoorde W. A. Doedee.
O., dat naar het oordeel van het Hof uit de verklaringen van de getuigen Kruijssen (zowel volgens procesverbaal Politie als in voorlopig getuigenverhoor op 20
juni 1979), diens echtgenote Verhoeven (dito) en Doedee (idem) vast staat, dat Troost langzaam rijdend tot stilstaand tijdig zijn linker clignoteur in werking heeft
gesteld voordat hij links af sloeg, terwijl ook van de auto achter hem, de tweede in het rijtje, de linker clignoteur werkte;
O., dat de Rechtbank in het aangevallen vonnis de vordering van Van Abeelen heeft afgewezen op - kort gezegd - de overweging, dat Troost geen schuld trof,
maar de schuld geheel bij Van Abeelen zelf heeft gelegen;
O., dat Van Abeelen in zijn eerste grief bezwaar maakt tegen de overweging van de Rechtbank dat hij de file auto's is gaan inhalen met een snelheid van 60 a
80 kilometer per uur, maar hij daarbij over het hoofd ziet, dat hij in zijn conclusie van repliek op bladzijde 4, heeft gesteld: ''de motor had niet de snelheid des
lichts, maar reed met 60 a 90 km/u, een normale en geoorloofde snelheid op een voorrangsweg'', en hij het in zijn memorie van grieven nu wel wil doen
voorkomen alsof dit slechts een weergave zou zijn van de stellingen van Troost, doch ten onrechte, zijnde dit klaarblijkelijk een betoog ter weerlegging van het
door Troost in diens conclusie van antwoord gestelde;
O., dat de eerste grief derhalve geen doel treft;
O., dat in zijn tweede grief van Abeelen zich keert tegen het oordeel van de Rechtbank, dat Troost geen schuld treft aan het ten processe bedoelde ongeval,
doch dat die schuld geheel bij Van Abeelen zelf ligt;
O., dat het Hof uit de verklaringen van de gehoorde getuigen en de inhoud van het door Van Abeelen zelf in het geding gebrachte proces-verbaal van de politie
in onderling verband en samenhang tot het oordeel komt, dat Troost met de nodige voorzichtigheid zijn manoeuvre naar links heeft ingezet, rekening houdende,
met het andere verkeer en na met inachtneming van de situatie ter plaatse te hebben voorgesorteerd, en dat Troost, toen hij deze manoeuvre inzette, er niet op
behoefde te rekenen dat enige motorrijder in strijd met de geldende verkeersvoorschriften hem, hoewel hij had voorgesorteerd en zijn voornemen om naar links
te gaan had kenbaar gemaakt, links zou trachten te passeren, en dat des te minder, nu moet worden aangenomen, dat Troost toen hij zijn manoeuvre inzette
en korte tijd daarvoor de motorrijder niet kon zien, omdat die door de achter Troost rijdende auto's aan diens gezicht onttrokken was, waaraan niet afdoet, dat
Troost enige tijd tevoren had gezien dat heel in de verte een motorrijder met ontstoken koplamp naderde, waarbij het Hof mede in zijn overwegingen betrekt,
dat er op de weg ter plaatse grote drukte heerste met veel afslaand verkeer van ''dagjesmensen'';
O., dat het argument van Van Abeelen in zijn memorie van grieven, dat Troost de motor wel tijdig moet hebben gezien, omdat Van Abeelen een aantal
personenauto's heeft ingehaald en is voorbijgereden, daarbij ook de tussenruimtes tussen die auto's overbruggende, en dus reeds vele tientallen meters zich op
de linker weghelft moet hebben bevonden voordat de botsing plaats vond, zich daarbij tegen Van Abeelen zelf keert, omdat duidelijk uit de gevonden sporen
(waaronder de deuk in de auto van Troost) blijkt dat het links afslaan, waarmee Troost vanuit stilstand of bijna stilstand was begonnen en dat mitsdien des te
meer tijd vergde, reeds goeddeels voltooid was toen de botsing plaats vond, waaruit volgt dat het voor Van Abeelen bij de vereiste oplettendheid ook reeds
tijdens het inhalen van die andere auto's duidelijk zichtbaar moet zijn geweest, dat Troost doende was links af te slaan, zodat hij tijdig had behoren te remmen
en of zich naar rechts had behoren te begeven;
O., dat voorts van Abeelen heeft gesteld, dat een snelheid van 60 tot 80 kilometer per uur op een voorrangsweg buiten de bebouwde kom geen abnormale
snelheid is, maar hij daarbij uit het oog verliest, dat dit anders is, wanneer op die voorrangsweg een grote drukte heerst met veel afslaand verkeer en zich hier
en daar bij afslagen kleine files vormen en wanneer dan bovendien op een betrekkelijk smalle weg als de onderhavige een groepje personenauto's, waarvan
tenminste twee met werkende linker clignoteur, snelheid mindert tot stilstand of bijna stilstand;
O., dat naar 's Hofs oordeel uit deze omstandigheden volgt, dat indien aan Troost al enige schuld aan het ten processe bedoelde ongeval zou kunnen worden
verweten, die toch in ieder geval in het niet valt bij de grove schuld van Van Abeelen zelf, die met een onder die omstandigheden zo hoge snelheid in een ruk
tenminste drie en waarschijnlijk vier of meer auto's is gaan passeren;
O., dat mitsdien kan blijven rusten de vraag of de Rechtbank terecht heeft aangenomen, dat de onrechtmatigheid van het handelen van Troost zou vast staan,
waartegen geen grief is aangevoerd;
O., dat uit het vorenoverwogene volgt dat ook de tweede grief het vonnis niet vermag aan te tasten;
O., dat in zijn derde grief Van Abeelen zich beklaagt, dat de Rechtbank hem niet heeft toegelaten tot een aanvullende eed betreffende de door hem gestelde
toedracht van het ongeval, doch het Hof met de Rechtbank geen termen vindt voor een dergelijke eedsopdracht in deze zaak, nog daargelaten dat Van Abeelen
 
DEEL IV

VR 2003/30
-------------------------------------------------------------------------------
HOF DEN HAAG
(mrs Borgart, Van Schellen, Van Nievelt),
16 januari 2001

[Essentie] Inhalende motorfiets en kerende auto. Schuldverdeling. Geen billijkheidscorrectie.
Motorfiets haalt ondanks inhaalverbod langzaam rijdende file in. Auto keert vanuit die file, plotseling en zonder signalen. Causale afweging 20% resp. 80%.
Geen billijkheidscorrectie, noch wegens ernst van het letsel van de motorrijder, noch wegens ontbreken van een verzekering aan de kant van de motorrijder.

[Tekst] H.W. Knol,
appellant,
procureur: mr E. Grabandt,
tegen
D.D.M.E. Ubink,
geïntimeerde,
procureur: mr P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Post alia:
4. Grief II sub 11/17 keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat ook het rijgedrag van Knol (de inhalende motorfiets; red. VR) heeft bijgedragen aan
het ontstaan van de schade, en dat daarom de vergoedingsplicht van Ubink (de kerende auto, red. VR) op 50% moet worden gesteld. De overtreding van het
inhaalverbod door Knol mist relevantie, omdat die norm tegemoetkomend verkeer beoogt te beschermen, niet dwars-blokkerend verkeer als Ubink. Bestreden
wordt voorts de schuldafweging van 50/50, die niet in overeenstemming zou zijn met de wederzijds gemaakte fouten. Subsidiair wordt een beroep gedaan op
de billijkheidscorrectie: Knol is als kwetsbare motorrijder ernstig gewond geraakt, arbeidsongeschikt geworden en niet verzekerd, terwijl Ubink juist wel
WA-verzekerd is. De afloop van de zaak acht Knol daarom onverteerbaar.
5. Deze grief faalt ten aanzien van het betoog betreffende het inhaalverbod: een dergelijk verbod beoogt bescherming te bieden aan alle verkeersdeelnemers
ter plaatse (ook Ubink), en in abstracto behoefde Ubink dan ook geen rekening te houden met de mogelijkheid dat Knol ter plaatse inhalend zou passeren. In
concreto moest zij echter gezien de verkeerssituatie met die mogelijkheid rekenen, omdat de ervaring leert dat motorrijders in geval van filevorming plegen te
gaan inhalen, ook al is zulks ongeoorloofd. Een dergelijke overtreding is niet onvoorzienbaar, integendeel. Ubink en Knol hebben zich dus beiden aan
verkeersfouten schuldig gemaakt.
6. Ten aanzien van het wederzijds gewicht van de gemaakte verkeersfouten overweegt het hof het volgende:
- Aan de zijde van Knol wordt in aanmerking genomen dat hij de langzaam (ca 40 km/u) rijdende file bij Rijnsaterwoude is gaan inhalen ondanks een ter plaatse
geldend inhaalverbod; voorts dat hij zulks gedaan heeft met een snelheid van in elk geval 50 km/u: dat was onzorgvuldig, omdat de ervaring leert dat in geval
van filevorming automobilisten trachten aan de file te ontkomen (via de vluchtstrook of anderszins) en zich dus losmaken uit de file; met het oog daarop had
Knol zijn snelheid moeten matigen;
- Aan de zijde van Ubink wordt in aanmerking genomen dat zij geen rekening heeft gehouden met de voorzienbare mogelijkheid (zie r.o. 5 hierboven) dat Knol
met zijn motorfiets de file zou gaan passeren, en voorts (en vooral) dat zij het bestaan heeft op deze smalle Provinciale weg plotseling rechtsomkeert te maken,
waarbij zij niet alleen geheel dwars kwam te staan, maar deze blokkerende manoeuvre bovendien pas kon voltooien nadat zij eerst nog een stukje achteruit
was gereden (zie de verklaring van de getuige P. Gaiser, door Ubink zelf overgelegd bij CvA).
7. De grief dat de wederzijdse ernst van de verkeersfouten die tot het ongeval hebben geleid door de rechtbank ten onrechte op 50/50 is vastgesteld komt het
hof gegrond voor. Het hof acht de verkeersfout van Ubink van aanmerkelijk zwaarder gewicht dan die van Knol, omdat de gevaarzetting van een
keermanoeuvre waarbij de weg wordt geblokkeerd evident is in geval van tegemoetkomend (of achteropkomend) verkeer. Een dergelijke manoeuvre mag pas
worden geëntameerd nadat de bestuurder zich ervan heeft vergewist dat de weg - voor en achter de bestuurder - volkomen vrij is, en nadat hij zijn voornemen
ondubbelzinnig duidelijk te kennen heeft gegeven door lichtsignalen. Geen van de getuigen heeft gezien dat Ubink dergelijke signalen heeft gegeven, de reeds
genoemde getuige Gaiser verklaarde dat Ubink 'de weg op schoot om te keren'. Het hof acht dit een grove en niet te excuseren verkeersfout, die in de afweging
van art. 6:101 BW zwaar zal moeten meewegen. De fout is vier maal zwaarder dan die van Knol en Ubink zal daarom 80% van Knols schade moeten dragen.
8. Bij grief II-16 heeft Knol relatief weinig belang meer, aangezien ook zonder bijzondere billijkheidscorrectie een afweging van 80/20 geïndiceerd is op basis
van het objectief gewicht van de causale factoren die tot het ongeval hebben geleid. De billijkheid brengt overigens niet mee dat aan Knol als 'kwetsbare
motorrijder' een bijzondere bescherming zou toekomen, vergelijkbaar met kinderen, fietsers en voetgangers. Ook het door Knol opgelopen (blijkens de
overgelegde foto's inderdaad afschuwelijke) letsel kan in de door het hof vastgestelde afweging geen verandering brengen, reeds omdat zulks grote
precedentwerking zou hebben voor tal van andere gevallen met blijvende invaliditeit en verminking, laat staan overlijden.
Het feit dat Ubink verzekerd was (en Knol niet) mist in dit verband ook relevantie, omdat de enkele omstandigheid van verzekerd zijn nog geen (volledige)
aansprakelijkheid kan scheppen, ook niet via de billijkheidscorrectie.
9. Het hof wijst het bewijsaanbod van partijen verder van de hand, omdat het te vaag is en in het bijzonder niet wordt aangegeven wat de getuigen (van wie
reeds verklaringen zijn overgelegd) nog meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan.
10. Nu grief II grotendeels gegrond is zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en aan Knol het gevorderde grotendeels toewijzen. Ubink heeft te gelden als
de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zal de proceskosten van Knol in beide instanties moeten dragen.
(enz.; red. VR)
 
DEEL V

VR 1999/148
-------------------------------------------------------------------------------
RECHTBANK DEN HAAG
(mr Van Rens, enkelv.),
16 september 1998

Art. 6:101 BW

[Essentie] Inhalende motorrijder versus linksaffer. Eigen schuld.
Druk verkeer op de Maasdijk. Auto draait met een moeilijke bocht linksaf vanuit file de dijk af, een afrit in, terwijl een motor over de linker weghelft voorbijrijdt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen oordeelt de rechtbank de schuldverhouding 2:1 in het nadeel van de auto.

[Tekst] C. Verwijs,
eiser,
procureur: mr R.F. Thunissen,
advocaat: mr S. van der Giesen,
tegen
E. Holweg,
gedaagde,
procureur: mr H.J.A. Knijff,
advocaat: mr A. Kuijpers.
1. De feiten
Als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken staat tussen partijen het navolgende vast:
1. Op zondag 16 juli 1995 omstreeks 14.05 uur heeft te Hoek van Holland op de Maasdijk ter hoogte van hectometerpaal 3.7 een aanrijding plaatsgevonden
waarbij betrokken waren een Volkswagen Golf, bestuurd door Holweg en een motor Honda, bestuurd door Verwijs.
2. De Maasdijk heeft ter plaatse twee rijbanen. Zowel Verwijs als Holweg bereden de rijbaan van de Maasdijk komende uit de richting van Maassluis. Ter linker-
en ter rechterzijde van de dijk bevindt zich een lager gelegen parallelweg. De onderhavige aanrijding heeft plaatsgevonden ter hoogte van zowel een afrit naar
de links gelegen parallelweg als een afrit naar de rechts gelegen parallelweg.
(...)
3. Beoordeling
(...)
3.2. Bij de beoordeling van een en ander stelt de rechtbank voorop dat partijen het erover eens zijn dat er ten tijde van het ongeval vrij veel verkeer was op de
Maasdijk. Verwijs spreekt in zijn verklaring over een file die, naar hij vermoedde, te maken had met "een stoplicht dat wat verderop voor vertraging pleegt te
zorgen" en volgens de verklaring van Holweg was het "vrij druk op de weg".
Verder staat tussen partijen vast dat Holweg de, vanuit zijn rijrichting gezien, aan de linkerkant van de Maasdijk gelegen afrit wilde oprijden. Uit de verklaringen
van de getuigen leidt de rechtbank af dat dit, gegeven de plaatselijke omstandigheden, geen gemakkelijke manoeuvre was. Coster voornoemd verklaart als
getuige dat deze zijweg in feite terugloopt, de dijk af. Dit komt overeen met Landsbergen voornoemd die verklaart dat "je in feite via een scherpe bocht de
tegengestelde richting omlaag moet". Ook Holweg zelf geeft in zijn verklaring als getuige aan dat het ging om een bocht tegengesteld aan zijn rijrichting die hij
niet anders dan stapvoets kon oprijden.
3.3. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van Holweg, gegeven deze situatie, die hem, zoals hij als getuige verklaart, bekend was,
verlangd kon worden dat hij de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht nam.
3.4. Volgens zijn verklaring heeft Holweg zijn auto tot stilstand gebracht, heeft hij gewacht op tegemoetkomend verkeer, heeft hij, toen er geen tegenligger meer
aankwam in zijn spiegels gekeken, zowel binnen- als buitenspiegel, en is hij vervolgens stapvoets de afrit opgereden. Hij heeft daarbij Verwijs, die op dat
moment met zijn motor bezig was de voertuigen achter zijn auto in te halen, niet gezien.
Tegenover deze verklaring staat de verklaring van Coster voornoemd die als getuige verklaart dat hij al eerder een motorrijder (Verwijs) op de linkerbaan heeft
gezien die een aantal auto's achter hem inhaalde. Volgens de getuigenverklaring van Coster-Verwaal was deze motorrijder begonnen met het passeren van de
auto vóór hen toen Holweg naar links begon af te slaan. Zoals hiervoor reeds vastgesteld bevond de auto van Coster en Coster-Verwaal zich als tweede auto
achter de auto van Holweg.
Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat Holweg de motor had moeten waarnemen en adequaat op diens rijgedrag had moeten reageren.
Voor zover Holweg in dit verband aanvoert dat het niet redelijk is van hem te verlangen dat hij rekening houdt met een motorrijder die een rij stilstaande auto's
in één ruk links probeert te passeren, wordt dit verweer verworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat dit op zichzelf geen zo onwaarschijnlijk verkeersgedrag
betreft dat Holweg bij het bepalen van zijn eigen verkeersgedrag met die mogelijkheid geen rekening had hoeven houden.
Het voorgaande brengt met zich dat Holweg tekort geschoten is in adequaat reageren op het rijgedrag van Verwijs dat hij had moeten waarnemen. Holweg
draagt mitsdien uit dien hoofde schuld aan de aanrijding en is aansprakelijk voor door Verwijs daardoor geleden schade.
3.5. Thans dient onderzocht te worden of ook sprake is van eigen schuld aan de zijde van Verwijs. In dit verband staat tussen partijen vast dat de auto's achter
Holweg, waaronder ook de motor die bestuurd werd door De Jong voornoemd, tot stilstand waren gekomen alsmede dat Verwijs deze stilstaande voertuigen is
gaan inhalen.
Ook van Verwijs mocht, gegeven de hiervoor onder 3.2 weergegeven feitelijke situatie, verlangd worden dat hij bij deze manoeuvre een grote mate van
voorzichtigheid en oplettendheid betrachtte. Dit geldt zeker als uitgegaan wordt van zijn eigen verklaring dat sprake was van een langgerekte file, waarvan hij
vermoedde dat deze doorliep tot aan het stoplicht dat verderop lag. Zijn eigen uitwijkmogelijkheden werden daardoor immers nog meer beperkt. Volgens zijn
eigen verklaring heeft hij de auto van Holweg pas linksaf zien buigen toen deze zo vlak voor hem was dat hij de auto niet meer kon ontwijken. Hij heeft niet
kunnen zien of de auto zijn richtingaanwijzer aan had.
Hiertegenover staat de verklaring van Holweg, die op dit punt ondersteund wordt door Landsbergen voornoemd en met name ook door Coster, dat hij, Holweg,
vóórdat hij aan zijn manoeuvre begon, de richting al had aangegeven.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook Verwijs, die zich immers op de linker rijbaan bevond en in ieder geval een beter zicht heeft gehad dan Coster
voornoemd, had moeten waarnemen dat de auto van Holweg met zijn richtingaanwijzer aangaf dat hij naar links wilde. Hij had zijn rijgedrag hieraan dienen aan
te passen. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft hij ook zelf schuld aan de aanrijding.
3.6. Gezien het voorgaande hebben naar het oordeel van de rechtbank beide partijen schuld aan de aanrijding. Voor beantwoording van de vraag in hoeverre
de aansprakelijkheid van Holweg dient te worden beperkt door de eigen schuld van Verwijs, dient de ernst van de wederzijdse fouten gewaardeerd te worden.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de mate van wederzijdse schuld gesteld dient te worden op tweederde aan de
zijde van Holweg en eenderde aan de zijde van Verwijs. Dit brengt met zich dat Holweg voor tweederde gedeelte aansprakelijk is voor de door Verwijs geleden
schade.
(enz.; red. VR)
 
DEEL VI

VR 1988/121
-------------------------------------------------------------------------------
HOF 'S-GRAVENHAGE
(Mrs. Jansen, De Groot, Heijning-Plate),
21 november 1985

art. 44, 46 en 48 RVV

[Essentie] (Geen) bewijskracht strafvonnis. Uit stilstand linksafslaande auto botst tegen motorrijder die inhaalt. Automobilist geheel aansprakelijk.

[Tekst] H. Peters,
appellant,
procureur: Mr. J.L.W. Sillevis Smitt
(in prima Mr. K.P.T.G. Flos),
tegen
F. Dronkers,
geintimeerde,
procureur: Jhr. Mr. J.A. Stoop
(in prima Mr. C.H. Brinkman).
Uit het vonnis van de Rechtbank Middelburg van 24 augustus 1983:
(Post alia :)
De beoordeling van het geschil
Bij dagvaarding had eiser gesteld, dat hij op 22 augustus 1981 over de Westkapelseweg reed in de richting van Westkapelle dat hij linksaf wilde slaan naar een
aldaar gelegen camping, dat hij zijn auto tot stilstand had gebracht en zijn linker richtingaanwijzer in werking had gezet, toen hij door een motorfiets, bestuurd
door gedaagde achterop werd aangereden en dat deze aanrijding aan de schuld van gedaagde is te wijten.
De getuige Brouwer heeft onder meer verklaard, dat gedaagde en hij op die datum en tijdstip ieder op een motorfiets achter elkander reden in dezelfde richting
van Zoutelande naar Westkapelle, waarbij deze getuige ongeveer 30 meter achter gedaagde aan reed. Brouwer heeft in een goed overzichtelijke bocht op de
rechter weghelft een BMW met Duits kenteken stil zien staan. Gedaagde en Brouwer waren doende, deze stilstaande auto aan diens linkerzijde te gaan inhalen
en bevonden zich reeds op hun linker weghelft, toen Brouwer die auto plotseling naar links zag gaan rijden en gelijktijdig diens linker richtingaanwijzer zag
oplichten. Brouwer voegt hier aan toe, dat deze richtingaanwijzer beslist niet in werking was, voordat die auto ging oprijden. Tijdens het ongeluk was deze auto,
aldus Brouwer, met de voorzijde al over de witte onderbroken streep, die dient ter aanduiding van de wegas.
(Enz.)
Uit het arrest van het Hof:
(Post alia :)
Beoordeling van het hoger beroep
1 Geen van de grieven richt zich tegen de feiten, die de Rechtbank in haar vonnis van 17 november 1982 heeft vastgesteld, zodat ook het Hof daarvan uitgaat.
2 De eerste grief luidt dat de Rechtbank ten onrechte bij vonnis van 17 november 1982 Peters bewijs heeft opgedragen van de door hem gestelde toedracht
van de aanrijding. In de toelichting stelt Peters dat op grond van de toedracht van de aanrijding, de plaats waar de auto van Peters is beschadigd en de
omstandigheid dat Dronkers terzake is veroordeeld door de Kantonrechter te Middelburg wegens overtreding van art. 49 RVV een vermoeden van schuld aan
de aanrijding rust op Dronkers, zodat de Rechtbank hem bewijs had moeten opdragen van de door hem gestelde toedracht van de aanrijding.
3 Toen de Rechtbank bedoeld interlocutoir vonnis wees, was zij niet op de hoogte van het bestaan van het strafvonnis van de Kantonrechter te Middelburg ten
laste van Dronkers.
Gezien voorts het verweer van Dronkers dat hij reeds aan het inhalen was toen Peters zijn linker richtingaanwijzer in werking stelde en zijn auto naar links
stuurde, alsmede de inhoud van het door de politie terzake opgemaakte proces-verbaal, heeft de Rechtbank terecht aan Peters als eiser bewijs van zijn
stellingen opgedragen.
Het Hof, dat thans in hoger beroep wel kennis draagt van de "Aantekening mondeling vonnis" dd. 28 april 1982 van vorengenoemde Kantonrechter in de
strafzaak tegen Dronkers, acht dit punt thans niet meer relevant op grond van de inhoud van die "Aantekening mondeling vonnis" en de uitkomst van het
inmiddels in eerste aanleg gehouden getuigenverhoor in verband met het gerelateerde in het proces-verbaal van de politie, zoals een en ander hierna bij de
behandeling van grief III aan de orde zal komen.
Grief I kan derhalve niet tot vernietiging van het interlocutoir vonnis leiden.
4 In grief II stelt Peters dat de Rechtbank in het vonnis van 24 augustus 1983 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn uitdrukkelijke stelling dat
Dronkers onherroepelijk is veroordeeld door de Kantonrechter te Middelburg terzake van overtreding van art. 49 RVV.
Naar de mening van Peters had de Rechtbank hem alsnog in de gelegenheid moeten stellen de tenlastelegging en het strafvonnis in het geding te brengen of
ambtshalve ex art. 325, tweede lid Rv het Openbaar Ministerie mededeling van de desbetreffende gegevens kunnen bevelen.
5 Het lag op de weg van Peters (art. 147 Rv) om, toen hij zich bij conclusie na enquete beriep op een veroordelend vonnis, dat stuk in het geding te brengen.
Nu hij volstond met overlegging van een uitspraakbericht van de Officier van Justitie, is een verwijt aan de Rechtbank als vorenvermeld niet terecht.
De verwijzing naar art. 325, tweede lid Rv berust kennelijk op een verkeerde lezing van die bepaling: daarin wordt gedoeld op een ambtshalve bevel van de
Rechter tot mededeling van zaken aan (niet "door") het Openbaar Ministerie, namelijk in verband met een door die instantie eventueel te nemen conclusie.
Ook deze grief treft dus geen doel.
6 In grief III betoogt Peters dat de Rechtbank de door hem gestelde toedracht van de aanrijding ten onrechte niet bewezen heeft geacht en de vordering van
Peters ten onrechte heeft afgewezen. In de toelichting stelt Peters onder meer dat ingevolge het strafvonnis van de Kantonrechter vaststaat dat Dronkers zijn
snelheid niet zodanig heeft geregeld, dat geen gevaar of hinder voor andere weggebruikers of schade kon ontstaan en/of Dronkers niet in staat is geweest zijn
voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
7 In de "Aantekening mondeling vonnis" is als bewezen verklaard feit slechts vermeld: "overtreding van art. 49 RVV", terwijl uit de tevens overgelegde
dagvaarding blijkt dat de Officier van Justitie overtreding van art. 49, eerste lid en/of art. 49, tweede lid RVV had tenlastegelegd. Hieruit is niet duidelijk af te
leiden welk feit of welke feiten door de Kantonrechter bewezen werden geacht en evenmin of er causaal verband tussen dat feit of die feiten en de aanrijding
bestond.
Dronkers heeft alleen erkend dat hij op 22 augustus 1981 met de auto van Peters in aanrijding is gekomen. Hij heeft daarbij feiten en omstandigheden
aangevoerd die, als zij juist zijn, de conclusie rechtvaardigen dat de aanrijding geheel aan Peters is te wijten.
Naar 's Hofs oordeel is op grond van het getuigenverhoor - met name de verklaring van de getuige Brouwer - in verband met de inhoud van het proces-verbaal
van de politie de toedracht van de aanrijding, zoals deze door Dronkers is gesteld, voldoende komen vast te staan en daarmede dat Dronkers geen schuld treft
aan de aanrijding.
De eerst in hoger beroep door Peters gegeven voorstelling van zaken met betrekking tot het tijdstip en de tijdsduur van het inwerking stellen respectievelijk
blijven van de linkerrichtingaanwijzer en het kijken in zijn spiegel - welke door Dronkers wordt betwist - kan daar niet aan afdoen.
De grief faalt dan ook.
8 Grief IV strekt ten betoge dat - ervan uitgaande dat de toedracht van de aanrijding, gesteld door Dronkers, de juiste zou zijn - de Rechtbank bij Dronkers ten
onrechte geen enkele schuld aan de aanrijding aanwezig heeft geacht. Dronkers had immers, aldus Peters, links of rechts om de auto van Peters heen kunnen
rijden; hij moet de auto bij voldoende oplettendheid hebben kunnen zien stilstaan ruim voor de inrit en hij had zijn rijgedrag, met name zijn snelheid, daaraan
dienen aan te passen.
9 Dronkers geeft gesteld - en de verklaring van Brouwers, zoals in het eindvonnis van de Rechtbank weergegeven, komt daarmee overeen - dat hij de auto van
Peters heeft zien stilstaan, dat van die auto remlichten noch linkerrichtingaanwijzer brandden, dat hij vervolgens naar de linkerweghelft heeft gestuurd en dat hij
- toen hij de auto dicht was genaderd - plotseling zag dat de linkerrichtingaanwijzer in werking werd gesteld en dat de auto direct daarop linksaf de
linkerweghelft opdraaide, waarna hij ondanks zeer krachtig remmen en uitwijken naar rechts een aanrijding niet meer kon voorkomen.
Van Dronkers mocht worden verwacht dat hij de eenmaal aangevangen inhaalmanoeuvre zo snel mogelijk voltooide. Dat hij daarbij, naar hij ook zelf toegeeft,
de ter plaatse geldende maximum snelheid enigszins heeft overschreden is op zichzelf nog geen bewijs dat hij - bij deze toedracht van de aanrijding - met de
iets lagere, toegestane snelheid van 60 km/u de aanrijding had kunnen voorkomen.
 
Terug
Bovenaan Onderaan