Reisverslag: Balkan 2015 (6.334 km in 18 dagen)

Dag 8 | Vrijdag 28 augustus | zonnetje, 35 graden | 264 km
Om 08:30u rijd ik via de ook om dit tijdstip drukke M9 zuidwaarts en neem na de Fehmi Lladrovice de derde afslag op de rotonde naar de M2. Ik bedenk me tijdens het rijden tussen de sombere flatgebouwen, die door de zon stiekem ook iets magisch hebben en het beeld van Kosovo stereotyperen, dat ik het niet erg vind om Prishtinë achter me te laten, maar dat ‘t tegelijkertijd ook betekent dat het Kosovo-boek over iets meer dan een uurtje dichtgeslagen wordt. Althans, tijdens deze reis, want buiten de hoofdstad om is het zeker een land om terug te keren. Net boven Lipjan, zo’n twintig kilometer onder Prishtinë, twijfel ik tussen nogmaals richting Prizren voor een kop koffie of juist een tussenstop in Ferizaj om op zoek te gaan naar de kollosale Amerikaanse legerbasis “Camp Bondsteel”, maar gezien de afstand –en met name reistijd– besluit ik toch in één keer door te rijden naar de grens met Macedonië. Ook mede gevoed door ’t feit dat ik niet zeker ben of de grens bij Hani i Elezit daadwerkelijk open is gezien de noodsituatie die afgelopen week in Macedonië is uitgeroepen door de gigantische stroom vluchtelingen.

Na ruim zestig kilometer over afwisselend goed, strak wegdek en grind- en zandpaden blijkt de grens uiteindelijk ‘gewoon’ open. Sterker nog, ik ben letterlijk de enige persoon en mijn motor het enige voertuig dat de grens wil passeren. Voor het grensgebouw zitten drie douaniers op de stoeprand een sigaret te roken en ik heb het gevoel dat ik ze stoor in hun gesprek, aangezien er één op straffe wijze en een verveeld gezicht komt aanlopen en de rode, houten deur van het douanehokje achter zich dicht smijt. “Doekjoementz”, beveelt hij mij terwijl-ie op het toetsenbord van de oude, inmiddels geel uitgeslagen desktop begint te rammen. “Hoenda?”. Ik knik. “Hoelliedee?”. Nee, eikel, werk... nou goed? “Da” floep ik er op ondoordachte en eenzelfde wijze waarop hij de “doekjoementz” eiste uit. Hij kijkt me met gefronste wenkbrauwen aan, geeft nog een paar fikse tikken op het toetsenbord gevolgd door een korte, doffe klap en hij schuift het paspoort nét ver genoeg onder het schuifraam door zodat ik er nét bij kan. BAM! Hij slaat de rode, houten deur van het huisje weer dicht, loopt terug naar zijn collegae, gaat zitten op exact dezelfde plek als waar hij zat en steekt een nieuwe sigaret op. Dobredojdovte vo Makedonija!

Nadat ik de strak geasfalteerde Autostrada Nëna Terezë gedurende vijfenzestig kilometer gevolgd heb tot Gostivar, neem ik de gele R1201 en houd Mavrovo National Park aan. De weg gaat op sommige plekken stijl omhoog en bevat, ondanks de soms erg beroerde stukken met losliggende stenen tegemoetkomend vrachtverkeer, prachtige bochten. Net voor Mavrovi Anovi doemt er ineens een gigantisch meer op, waarvan ik direct denk: “Huh? Meer van Ohrid?”. De automatische maar oliedomme gedachte blijft een paar seconden hangen alvorens ik mezelf een ‘domme lul’ noem en gelukkig een tankstation tegenkom om even te stoppen. Ik laat de tank volgooien door de dertiger in een rode polo en een zwart-rood petje, loop met hem mee naar binnen, haal mijn pinpas door de betaalautomaat en zie vervolgens het bonnetje geprint worden. “Don’t need that, thanks. Bye” zeg ik en draai me om om weg te lopen. “No pay” roept de medewerker. Verstond ik dat goed? “Sorry, no pay?” zeg ik en hij wijst naar een zin die op het bonnetje staat. Cyrillisch schrift. Top. “No pay” herhaalt hij, tikkend op dezelfde zin. Bijzonder, denk ik bij mezelf, nou ja... eens kijken of m’n andere bankpas wel werkt. ‘t Bonnetje wordt wederom geprint, maar opnieuw hetzelfde. No pay. Wat de fuck, waarom doen m’n bankpasjes het niet? Poging drie: creditcard. Weer een bonnetje en in afwachting van “no pay” blijf ik in spanning wachten. “Ok, vi blagodaram, thank you” klinkt het en ik krijg alle drie de bonnetjes in m’n handen gedrukt. Beduusd en met één groot vraagteken boven m’n hoofd verplaats ik de motor naar de parkeerplaats naast het tankstation, pak m’n iPhone en schuif ‘Mobiele Data’ aan. Ik zie bij het openen van mijn bankieren-apps dat er voldoende saldo op beide rekeningen staat, maak als test €0,01 over naar mijn andere rekening en zie dat het keurig wordt afgeschreven. Vice versa vanaf de andere rekening gebeurt exact hetzelfde. Blijkbaar werken m’n bankpassen wel in Kosovo en Bosnië, maar niet in Macedonië.

De met bochten en weergaloze uitzichten over dorpen, rivieren en afgronden overspoelde route leidt me dicht naar de grens met Albanië. Albanië, naast Kosovo één van de landen die bovenaan stond in de voorbereiding op deze trip. Terwijl ik van links naar rechts zweef in de prachtige haarspeldbochten bij Otishani zie ik in de verte de eerste Albanese huizen en moskeeën staan. Mijn hart maakt een sprongetje, maar ik moet nog een nachtje geduld hebben. Ook eigen schuld, want ik heb mijn oorspronkelijke hotel in de Albaanse variant van Ohrid –Pogradec– vanochtend geannuleerd, omdat vrijwel iedereen die ik gesproken heb deze trip erg lovend over Ohrid was. Na Googlen, Googlen en nog eens Googlen ben ik uiteindelijk toch overtuigd geraakt en heb ik voor vannacht via Booking.com een voor Macedonische begrippen duur appartement geboekt. Mét fantastisch uitzicht op het ‘Macedonische Zoetwater Zee’. Bam! Ter hoogte van Labunishta zet ik de daling in en zwaai met de bochten mee naar zeeniveau. Achter me worden de bergen steeds kleiner en het einde van deze schitterende R1201 nadert; ook hierin moet ik Google Maps weer een dikke pluim in z’n digitale reet steken, want het was werkelijk genieten.

Wauw. Wat ziet dat Meer van Ohrid er geweldig uit. De zon schittert in het water, kleine witte bootjes creëren mooie lijnen op het kalme water en vanaf mijn balkon kan ik de hele stad overkijken. Na een verfrissende douche wandel ik bergopwaarts richting het kasteel. Ook dit is weer een steile klim, zeker met de hitte, maar het uizicht is vanaf hier nog mooier dan vanaf het balkon. Staande op de oude muur raak ik aan de praat met een tandarts uit de oost-Turkse stad Erzurum, die samen met zijn vrouw op vakantie is in Macedonië (al is zij in geen velden of wegen te bekennen). Hij verbaast zich over het feit dat ik helemaal vanuit Nederland ben komen rijden op de motor zonder dat er iemand (lees: vriendin of vrouw) mee is. Ik zeg ‘m dat deze manier van reizen eigenlijk heel erg ontspannen is, omdat ik met niemand rekening hoef te houden en ongegeneerd kan genieten van knappe bruiden, mooie medereizigers en me vooral enkel druk hoef te maken om mezelf. Nog steeds snapt hij er weinig van, behalve het stukje over de vrouwen. Wanneer ik hem vertel dat ik volgend jaar Turkije wil doorkruizen om richting de Kaukasus en Iran te gaan, schrijft hij direct zijn adres op en vertelt me dat ik ‘m dan écht moet bellen en hij me 'zijn' Turkije kan laten zien. Ik stop het briefje in mijn broekzak, bedank hem en we geven elkaar een stevige handdruk. Ik wandel vervolgens richting het oude amfitheater en de Early Christian Basilica om daarna door te lopen naar de Church of St. John. Vanaf hier heb ik opnieuw een prachtig uitzicht over het meer en na het vastleggen van dit moment slipper ik door naar het oude centrum. Ohrid is weer een stad die, ondanks de hordes toeristen, erg prettig aanvoelt en ik op m’n gemakje door de smalle steegjes met spekgladde stenen slenter. Overal zijn goed gevulde terrasjes te vinden welke mooi zijn aangekleed met allersoorten bloemen en planten. Zo gauw ik een supermarkt zie koop ik een tweetal Duitse biertjes, twee flessen water en vervolg mijn weg over een plaatselijke en niet-toeristische markt waar naast fruit ook allerlei huisgerei wordt verkocht.

Ondanks het feit dat Ohrid erg toeristisch is, is het –ondanks dat het weer duurder is dan Kosovo– nog steeds erg goedkoop. Een espresso (mijn zelfontwikkelde prijsmeter) kost me dertig Dinar, wat neerkomt op zo’n vijftig cent en bij een Pecarnica (bakker) kost een goedgevulde vlees-burek me vijfenveertig Dinar (ongeveer zeventig cent). Diezelfde burek neem ik mee richting de Kosta Abrash waar ik plaatsneem op een bankje en met alle visrestaurantjes in m’n rug deze op vakantietempo opsmikkel terwijl ik met een voldaan gevoel over het meer uitkijk; blij dat ik Ohrid heb ingepast in m’n route en Pogradec heb laten vallen.

2015-08-28%2011.26.17_zpsyf2jnump.jpg


2015-08-28%2012.40.30_zpstxys25gl.jpg


2015-08-28%2013.47.59_zpszzla9enp.jpg


2015-08-28%2015.36.59_zpsxpauj0sv.jpg


2015-08-28%2017.37.03_zpsj899gffp.jpg


2015-08-28%2019.35.36_zpsnpbs289z.jpg
 
Laatst bewerkt:
Ik denk dat ik nu weet wat ik ga doen als ik een motor heb volgend jaar. Dank voor deze mooie verslagen.
 
Laatst bewerkt:
Ik ben volgende week in Ohrid te vinden voor een project. Ben, na het lezen van je zeer boeiende reisverslag, benieuwd naar wat de stad te bieden heeft. Ik zat vorige keer in Skopje.
 
Ik ben volgende week in Ohrid te vinden voor een project. Ben, na het lezen van je zeer boeiende reisverslag, benieuwd naar wat de stad te bieden heeft. Ik zat vorige keer in Skopje.

Over Skopje heb ik getwijfeld om een tussenstop te maken. Uiteindelijk niet gedaan, omdat ik dubbele verhalen hoorde... Wat vond jij ervan?
 
Leuk verslag en leuk om te lezen.

Wel vindt ik het jammer dat je een filter over al je foto's haalt. Een dramatisch effect is zo nu en dan best leuk, maar omdat nu bij al je foto's te doen....
 
Leuk verslag en leuk om te lezen.

Wel vindt ik het jammer dat je een filter over al je foto's haalt. Een dramatisch effect is zo nu en dan best leuk, maar omdat nu bij al je foto's te doen....


als je het bij één foto doet is het een effect,
als je het bij al je foto's doet ,
is het een stijl.
lekker zo laten dus. *D
 
Over Skopje heb ik getwijfeld om een tussenstop te maken. Uiteindelijk niet gedaan, omdat ik dubbele verhalen hoorde... Wat vond jij ervan?

Zichtbare armoede, vooral buiten het centrum. Het centrum wordt opgeknapt met een prachtige fontein, omgeven door nog mooiere beelden. De gevels worden vernieuwd, maar de huizen zijn nog steeds sterk verouderd. Terrasjes langs de rivier zijn erg gezellig. Je kunt zien dat ze fors willen investeren om toeristen te trekken. Maar aan de andere kant is er geen weinig geld. Zeer vriendelijke mensen!!

Aardige mensen en de prijzen zijn voor ons Hollanders erg interessant: spotgoedkoop.
 
Dag 9 | Zaterdag 29 augustus | zonnetje, 37 graden | 269 km
Het is nog heerlijk koel om 06:30u en de zonnestralen geven een prachtige gloed over het Ohrid-meer, terwijl ik met mijn bakje magere kwark het balkon op loop en plaatsneem op de rode, plastic stoel. Zo’n ochtend, zo’n uitzicht; veel mooier ontbijten bestaat ni… Wat de fuck?! Ik kijk met grote ogen naar mijn bakje kwark. Er groeit een soort zwartgroen mos op en na er toch maar eens met de lepel doorheen roeren, blijkt dat ook de klonten niet op één hand te tellen zijn. “Niet slim, pik, om dat bakje bij een dikke vijfendertig graden de hele middag in je rugtas te verstoppen” bedenk ik mezelf, terwijl ik teleurgesteld terug naar binnen slenter en het geheel in de prullenbak mik.

Via de oude, geplaveide kinderkopjes op de Klimentov Univerzitet draai met een scherpe bocht naar rechts en daal via de spekgladde Petar Chaulev af naar de haven, waar ik de motor parkeer en plaatsneem op een rieten stoel bij Kadmo, direct aan het meer. Terwijl ik me verheug op een goudgele omelet met feta en een smaakvolle espresso, blijkt dat de keuken nog niet open is en ik kan fluiten naar de omelet. En ook naar de feta trouwens. M’n maag gevuld met twee espresso’s vervolg ik mijn rit over de soms bochtige P1301 die grenzend aan het meer tot de Albaanse grens loopt. Na de laatste Macedonische Dinars te hebben gespendeerd aan wat souvenirprullaria in Sveti Naum passeer ik zonder oponthoud de Macedonische grenspost en zie de Albaanse douaniers steeds dichterbij komen. De spanning neemt toe, vergelijkbaar met de Kosovaarse grens omdat ook dit land compleet onbekend is voor me, en na een kwartiertje wachten krijg ik mijn gestempelde paspoort terug van de Albaanse douanier en begint mijn hart nóg sneller te kloppen: ik ben er bijna. Bijna opnieuw een mijlpunt van deze reis, die ik zonder problemen tot nu toe afgelegd. Aan mijn rechterhand passeer ik de twee donkerblauwe, enigszins verroeste, borden die me officieel welkom heten in deze voor mij onbekende parel van de Balkan: “Miresevini ne Shqiperi, Welcome to Albania” en de dubbelkoppige zwarte adelaar op een rood schilt, “Republika Shqiperise”.

Nadat ik de eerste negen kilometer vanaf de grens al symbolisch bevestigend knikte naar al mijn YouTube-adviseurs over het slechte wegdek met de gaten in de weg en onzichtbare maar o-zo-goed voelbare drempels, blijkt dat dat eigenlijk een verborgen biljartlaken was in vergelijking tot waar ik me nu bevind. De Zumo had de lumineuze ingeving om me via een snellere route naar Berat te sturen en een stukje van het échte Albanië te laten proeven. Nou, stof heb ik geproefd, maar dat is toch echt niet het échte Albanië in mijn beleving. Voor een enduro-motor is dit het walhalla, voor een Honda van mijn kaliber is het af en toe puur afzien. “Maar omkeren doe je niet, ook dit is avontuur!” schreeuw ik mezelf in gedachte toe, gevolgd door “Wannabe-TomTom, flutnavigatie” wanneer ik heen en weer blijf stuiteren en niet harder rijd dan twintig kilometer met af en toe een uitschieter naar vijfentwintig. De weg bestaat enkel uit kuilen van iedere denkbare afmeting, zand, stenen van ieder formaat en keienbergen met duizend grindsteentjes. In diezelfde verhouding komen er ook tientallen haarspelbochten voorbij waar, ondanks de gortige droogte, verbazingwekkend genoeg flinke plassen liggen. Toch moet ik ook eerlijk zeggen dat de vergezichten, smalle riviertjes en loslopende koeien en schapen ook een hoop goed maken. Misschien bedoelde de Zumo dat met het écht Albanië...

Drie uur later en vijfenveertig kilometer verder draai ik bij Qukës de gele SH3 op en ondanks het feit dat deze weg in Nederland een boerenlandweggetje genoemd zou worden voelt het hier als een gladgestreken circuit; asfalt wat wordt afgewisseld met kuilen, grind en loslopend vee. En niet te vergeten: Mercedessen, hét statussymbool voor een Albanees. Het ene moment word ik rechts ingehaald door een zwarte, diepgrommende S-klasse AMG met vierdubbele pijp en het andere moment is de eer aan mij en haal ik een soortgelijk model in, maar dan is-ie zilverkleurig en twintig jaar ouder. Of blauw en dertig jaar ouder. Of wit en ziet-ie eruit alsof-ie nog afgemaakt moet worden. Of paars en rijdt het vijftien kilometer per uur op de linkerbaan (klopt, ik heb het over een tegenligger). Eén ding hebben ze gemeen, naast het merk: ze zijn allemaal bedekt onder een laag stof en bevatten altijd wel krassen en beschadigingen. Geen spiegels bijvoorbeeld. Of geen tankdop. Veel hebben ook geen rem- of knipperlichten. Of koplampen, ook dat is niet belangrijk. De ster op de motorkap, dát is belangrijk (al ontbreekt die ook wel eens en dan schilderen ze de Albaanse vlag voorop). Eigenlijk maakt ‘t ook niet uit hoe-ie eruit ziet, zolang het maar een Mercedes is.

“Jezus!”. “Godverdomme!”. “Tyfus!”. Ik voel de bagagerol achterop van links naar rechts zwaaien totdat-ie daadwerkelijk losschiet gevolgd door mijn tanktas die op één magneet blijft bungelen. Ik bereid me voor op flinke val en in sneltreinvaart schiet de vakantie door m’n hoofd en zie ik mezelf al in het vliegtuig zitten. “Tering, tering, tering! De band moet stuk zijn. De velg moet stuk zijn. De voorvork moet stuk zijn. Kán gewoon niet anders!” bedenk ik me terwijl ik alle kanten op schiet met de motor nog steeds tussen m’n benen geklemd. Op miraculeuze wijze weet ik de motor op twee wielen te houden en stop direct, gevolgd door de dodemansknop. Gevuld met adrenaline en een hartslag die z’n weerga niet kent stap ik met trillende handen en benen van de motor en kijk woedend doch beteuterd naar de boosdoener. Een kuil in de middle of nowhere van Albanië op een weg zonder verkeer. Of kuil... het is zowat een loopgraaf met deze afmetingen, uitgediept over de volledige breedte van de weg. Ik reed rond de vijftig, zestig kilometer per uur en heb het volledig over het hoofd gezien. Te laat zag ik ‘m opeens opduiken en heb ik op volle kracht beide remmen gebruikt. Zonder ABS.

Ik loop terug om mijn bagagerol te pakken en klop alle stof en steentjes er vanaf en zoek naar beschadigingen; buiten twee afgebroken haakjes van het bagagenetje en een gescheurd plastic bevestigingsklipje lijkt-ie verder in orde. Terug bij de motor bekijk ik zowel de voor- als achterband en, ook al lijkt het me onwaarschijnlijk, voelt het alsof de Honda met de schrik is vrijgekomen. Er is niks verbogen, lek geraakt of beschadigd. Ik zet de dodemansknop weer om, het starten gaat goed en de motor draait als voorheen. Met de schrik nog in m’n benen steek ik een sigaret op om van de schrik te bekomen, terwijl ik de bagage weer zo goed mogelijk probeer vast te binden.

Gekleed in een te klein en vies wit t-shirt, sandalen en een blauwe gescheurde spijkerbroek likt-ie z’n shaggie dicht, maar stopt deze meteen achter z’n rechteroor als hij ziet dat ik de motor strak langs een muur parkeer. Hij komt direct aanlopen en vraagt me in het Frans waar ik moet zijn. “Villa Aleksander” antwoord ik. “Garer le moto à côté de la station de police” zegt hij met consumptie wegens een gebrek aan tanden en wijst één straat verder. Ik besluit mijn beste vriend Google Maps erbij te pakken –als rasechte, eigenwijze Nederlander vertrouw ik vreemden in de eerste instantie niet– maar zie dat het qua afstand naar het appartement niet uitmaakt. Eigenlijk is ‘t ook wel een fijn idee dat de motor in het zicht van de politie staat, aangezien parkeren bij het appartement niet mogelijk is door de smalle, scheve stenen trap die ik op moet en op de plek waar hij nu staat erg afgelegen en verlaten staat zonder enige mogelijkheid het kettingslot ergens aan vast te maken. Terwijl ik de motor verplaats, loopt de man achter me aan en biedt aan te helpen met de bagage. Ik bedank hem vriendelijk en terwijl ik alles van de motor haal pakt hij zijn blokkerige, zwarte Ericsson-telefoon uit zijn broekzak en begint te bellen. “Waarom staat hij naast me en waarom belt hij iemand?” bedenk ik me, allerlei doemscenario’s door mijn hoofd halend. Ik besluit om nog niet naar het appartement te lopen, maar even bij de motor te blijven. Een paar tellen later komen er twee mensen aangelopen; een lange, smalle jongen en een kleine man op middelbare leeftijd. Ze groeten mijn ‘belager’ en beginnen in het Albaans tegen elkaar te praten. Uiteindelijk geven ze hem een hand en hij loopt langzaam het straatje uit. Ze stellen zich vervolgens vriendelijk aan mij voor; het blijkt de hoteleigenaar met zijn zoon welke me in het Engels uitlegt dat de man van net vrijwel iedereen helpt die een overnachting bij ze heeft geboekt. Waarom? Puur omdat-ie ’t leuk vindt, niet voor geld. “Wantrouwige, Nederlandse hond die je bent, Niek” denk ik bij mezelf, en ik sjouw –terwijl ik me schuldig voel– samen met de vader en zoonlief alle spullen naar het gloednieuwe, prachtige appartement.

Mede dankzij Tom Waes en Dennis Storm wandel ik door Berat, ook wel bekend als ‘De stad met de duizend vensters’. En dat is niet voor niets, want oplopend tegen de bergwand zijn allemaal witte huisjes met donkerrode daken dicht tegen elkaar gebouwd en kenmerken de ramen het beeld. Met de laagstaande zon is geeft het een schitterend beeld, terwijl bij de rivier er tegenover een paar man staan te vissen. Na de nodige foto’s te hebben gemaakt slenter ik door richting het centrum met smalle straatjes welke net als in Ohrid geplaveid zijn met gladde, warme stenen. Aan de autovrije boulevard spelen oude mannetjes een potje baggamon onder de vijgenbomen, de terrasjes zijn gezellig gevuld en in de verte zie ik tussen de palmbomen door de bergen het uitzicht bepalen.

Eenmaal terug in het appartement loop ik direct door naar het sfeervolle dakterras, schuif een stoel richting de dakrand en geniet -samen met mijn Birra Tirana en reisdagboekje- van de ondergaande zon, de zingende moskeeën en het wonderschone uitzicht over de stad. Ik heb de Zumo inmiddels zijn fout vergeven, de motor doet het gelukkig nog goed en ook ik ben er heelhuids doorheen gekomen. Een ruw begin van de kilometers door Albanië... Eigenlijk precies wat ik verwachtte van het land.

2015-08-29%2009.52.13_zpsfyyfuoqn.jpg


2015-08-29%2012.08.45_zpsunfe4vht.jpg


2015-08-29%2012.23.41_zps865zzchx.jpg


2015-08-29%2012.32.44_zps4uvdoyxm.jpg


2015-08-29%2015.31.35_zpsgqsx0had.jpg


2015-08-29%2017.57.36_zpsyqmd5uqm.jpg


2015-08-29%2018.13.00_zpsb5v9msxo.jpg


2015-08-29%2018.35.54_zps1ucnjghm.jpg
 
Goed, nu is het weer even wachten op het vervolg aangezien ik morgenochtend naar Boekarest vertrek voor een lang weekend. Volgende week het vervolg :)
 
Zichtbare armoede, vooral buiten het centrum. Het centrum wordt opgeknapt met een prachtige fontein, omgeven door nog mooiere beelden. De gevels worden vernieuwd, maar de huizen zijn nog steeds sterk verouderd. Terrasjes langs de rivier zijn erg gezellig. Je kunt zien dat ze fors willen investeren om toeristen te trekken. Maar aan de andere kant is er geen weinig geld. Zeer vriendelijke mensen!!

Aardige mensen en de prijzen zijn voor ons Hollanders erg interessant: spotgoedkoop.

Hmm, misschien toch maar eens op 't lijstje bijschrijven...
 
Dag 10 | Zondag 30 augustus | zonnetje, 39 graden | 262 km
In de schaduw van het zonnedoek doe ik me tegoed aan het uitgebreide en smaakvolle ontbijt; honing, jam, kaas, ei, baklava, koekjes met poedersuiker, croissantjes en dikke sneden brood. Ondertussen heb ik een adembenemend uitzicht over de lichtgekleurde huizen, minaretten en donkergekleurde dakpannen, terwijl de bergen in de verte en de opkomende zon het plaatje compleet maken. De temperatuur loopt al snel op en wanneer ik rond achten alle spullen op de motor heb vastgeknoopt, voel ik de eerste zweetdruppels alweer over mijn rug naar beneden glijden.

Via de Rruga Antipatrea draai ik de Rruga Staver Naco op en zie aan mijn linkerhand de rivier de Osum stromen met daarachter de witte huizen en ontelbare vensters die Berat typeren en tevens op de UNESCO-werelderfgoedlijst staan. Ergens vind ik het jammer om de stad achter me te laten, aangezien de schilderachtige omgeving en de ontspannen sfeer me erg aanspraken. Aan de andere kant heb ik gisteren de stad wel voor het grootste gedeelte gezien en biedt vandaag ook weer een paar prachtige plekken om te ontdekken.

Tot aan Lushjnë valt de weg me alles mee; ondanks een aantal gaten en wat grind is het over het algemeen goed rijden en slinger ik losjes tussen het verkeer door. Echter, vanaf Savër houdt het asfalt ineens letterlijk op en ligt er niks anders dan zand, afgebrokkelde rotsblokken en grote stenen onder mijn motor. Een andere keuze dan m’n tanden op elkaar te houden heb ik niet, dus ik houd me vast aan de gedachte dat ‘het nooit lang kan duren’. Na ruim drie kwartier kom ik twee sigaret rokende wegwerkers tegen die op een stilstaande graafmachine zitten. "Hello, do you speak English?”. Schaapachtig kijken ze me aan, terwijl ze nog maar een extra hijs nemen van de sigaret. Nog maar een keer dan. “English?” vraag ik. Ze schudden beiden hun hoofd. Ik wijs naar de ‘weg’, daarna naar de horizon en maak een strijkend gebaar met m’n hand, in de hoop dat ze me snappen. Schaapachtig kijken ze me aan, maar eentje steekt zowaar zijn duim op en wijst naar dezelfde richting. Of het klopt weet ik niet, maar de duim zegt me dat er verderop (waar dat ook moge zijn) weer een strak lapje Albanees asfalt ligt. Ook ik steek m’n duim op en rijd met een grote stofwolk verder.

Met een droge waffel en een motor plus berijder onder een dikke laag stof beland ik anderhalf uur later en veertig kilometer verder ineens in de hemel als ik Levan voorbij ben. Een heuse dubbelbaans snelweg met een heerlijk strak wegdek waarop in de verte luchtspiegelingen te zien zijn vanwege de hitte. Een kwartiertje later doorkruis ik het drukke Vlorë en zie in de verte ineens de azuurblauwe zee opdoemen en schitteren; de Adriatische Zee in zicht. De Albanese kust. De Balkan Rivièra. Ineens begin ik te twijfelen of ik mijn geplande route zal blijven volgen óf dat ik de onder de motorrijders bekende kustroute (SH8) zal nemen. Binnenlandse route met het risico op slecht wegdek of een schilderachtige kustroute? Een sigaret en een tankbeurt later hak ik de knoop door: ondanks de zuigende werking van de zee en het strand, kies ik toch voor het laatste. “Even geduld hebben, Niek, op de terugweg mag je klaarkomen op de SH8” zeg ik tegen mezelf en ik stuur via de fantastische SH76, met haar talloze haardspeldbochten en uitzichten, naar de SH4 die ik volg tot afslag Gjirokäster.

Ik neem de laatste slok van m’n Cola’tje, reken af bij de vriendelijke oude bediende met zijn koksmuts en stop het geschreven bonnetje in m’n broekzak. Heuvel op, heuvel af loop ik van straatje naar straatje in het kleine, oude UNESCO-centrum waar het goed toeven is dankzij de gezellige hoeveelheid mensen en eettentjes. De straten bestaan uit grote, gladde stenen welke erg warm worden door de brandende zon met aan weerszijden gebouwen opgetrokken in dezelfde bouwstijl als waaruit Berat bestaat. Bovenop de berghelling ligt het twaalfde-eeuws kasteel en hoe aantrekkelijk het uitzicht vanaf daar me ook lijkt, waag ik me toch niet aan de helling met deze hitte. Na zo’n anderhalf uur slenter ik terug naar de motor welke naast de Xhamia e Gjirokastrës-moskee in de schaduw geparkeerd staat en verlaat ik via spekgladde hellingen en groene boulevard één van de oudste steden van Albanië en tevens de geboorteplaats van oud-dictator Enver Hoxha.

Een paar minuten later zie ik aan mijn rechterhand een blauw bord met daarop in witte letters “Lazarat” en een pijl naar rechts. Het ‘wietdorp’ waar Tom Waes is geweest en waar iedere inwoner ongeveer één miljoen euro per jaar verdiende aan de drugsopbrengst. Iedereen wist het, niemand deed er iets aan. Ik twijfel wat ik ga doen; wel, niet, wel, niet, wel, niet, wel, niet. Ik sla rechtsaf en rijd een lange, rechte weg in. Na een paar kilometer kom ik in het dorp en, ondanks het feit dat er veel huizen en muren gesloopt zijn door de grote inval van de politie en het leger, valt op dat vrijwel alle woningen ommuurd zijn door hoge stenen muren. Het is heel apart om hier rond te rijden en ik voel me dan ook redelijk opgelaten terwijl ik al filmend met de GoPro rondrijd in de straten. Ergens twijfel ik om de motor te laten staan en gewapend met mijn fotocamera te voet de omgeving verder te verkennen, maar mijn verstand roept me tot de orde en ik draai na een tijdje toch weer om. Terug naar de SH4 richting het zuiden.

Het is een bijzonder gezicht bij Syri i Kaltër ('Blue Eye'): een werkelijk kraakheldere, strakblauwe en ijskoude zoetwaterbron van bijna zestig meter diep waar –gevoed door hoge druk– zo’n zes kubieke meter mineraalwater omhoog komt. Vanaf de rots springen één voor één mensen de bron in, terwijl vele anderen op het bospad staan toe te kijken. Het is dan weliswaar erg druk, maar tegelijkertijd is ook een erg rustieke, bosrijke omgeving. Heerlijk om even op adem te komen in de schaduw en me te verbazen over hoe mooi de natuur kan zijn. En dat voor omgerekend €0,50. Daar word ik als echte Hollander blij van.

Bergafwaarts word ik omringd door de schitterende zee en zie in de verte het houten veerpontje al liggen. De bewegwijzering is inmiddels ook tweetaling geworden aangezien ik bijna bij de Griekse grens ben. Ik rijd de motor op het houten ‘vlot’, reken driehonderd Lek af en rijd een kleine vijf minuten later weer het vaste land op, op zoek naar de oude Griekse stad cq overblijfselen van Butrint. Na een aantal flinke gaten te hebben ontweken zie ik in mijn spiegels ineens een oude uitkijktoren. Ik stop de motor en kijk achter me. Fuck, de pont had helemaal niet gehoeven, Butrint ligt toch aan de andere kant van het water. Enigszins bedroefd draai ik weer om, rijd opnieuw de motor op het pontje, reken wederom driehonderd Lek af en vijf minuten later sta ik alsnog voor de ingang.

“Can I use your water hose to clean my motorcycle?” vraag ik aan de wilduitziende, maar zeer vriendelijke eigenaar van het appartement. “Yes, of course!” antwoord hij en komt even later aanlopen met de gele slang, een emmer sop en een poetsdoek. Een kwartiertje later blinkt de motor weer en parkeer ik ‘m in de schaduw, naast de rieten overkapping waaronder een tafel en zes stoelen staan. De eigenaar tovert een fles Raki en twee glazen tevoorschijn en eerlijk is eerlijk: de Raki heeft nog nooit zo goed gesmaakt als vandaag. We praten over Albanië, de Kanun, de tijd van het communistische bewind, Nederland, een vriend van hen die in Maastricht woont, hun overwintering op het eiland Corfu, de gasten in het appartement en nog veel meer. Na een kleine twee uur sluiten zowel zijn vrouw als zijn twee dochters aan en gaat de Raki drie keer zo snel; zowel qua fles als qua hoofd.

Om 23:00u zitten we nog steeds -met inmiddels een nieuwe fles Raki en een nieuw pak sigaretten- voluit te kletsen, drinken en roken als we ons plotsklaps bedenken dat we nog niets gegeten hebben. “We go to the kreperia, join us” zegt zijn dochter die goed Engels spreekt. Ik kleed me snel om, aangezien ik nog steeds gehuld ben in mijn motorkleding, en we lopen de straat over om vervolgens op het drukbezette dakterras plaats te nemen. In de verte zijn de verlichten dorpen op Corfu goed zichtbaar en weerkaatst de maan op de zee, terwijl we een familiemaal aan gyros, knoflookbrood en tzatziki verorberen. Wanneer ik wil afrekenen, word ik meteen tegengehouden door iedereen: niks ervan. Ik ben de gast, dus zij betalen. Geen discussie mogelijk.

2015-08-30%2012.36.27_zpsjz1f6knj.jpg


2015-08-30%2012.47.06_zpss7qpiyrd.jpg


2015-08-30%2013.00.47_zps6lyzqmkg.jpg


2015-08-30%2013.17.29_zpsaemlpyhl.jpg


2015-08-30%2013.35.38_zpskytlpeqm.jpg


2015-08-30%2013.38.46_zpstitnqywm.jpg


2015-08-30%2014.21.47_zpso8syoqvt.jpg


2015-08-30%2014.49.02_zpsormaksss.jpg


2015-08-30%2015.27.59_zpsw54rwmam.jpg


2015-08-30%2016.05.06_zps8dmrr70d.jpg
 
Laatst bewerkt:
Bewonderingswaardig, alleen zo een reis :} en verslagen zijn ook prachtig om te lezen. Bedankt daarvoor :Y
 
Dag 11 | Maandag 31 augustus | zonnetje, 36 graden | 392 km
De zee ligt er door de gloed van de zonsopkomst mooi en kalm bij en ook in de straten van Sarandë is het nog erg rustig op een paar zwerfhonden en –katten na. De frisse lucht doet me goed, want ik voel me brak. Echt heel erg brak en ik lig ook meer op de motor dan dat ik zit. Bij elke boer die ik laat kan ik de gyros herkauwen, proef ik de Raki opnieuw en volgt er een grote gaap door een gebrek aan slaap. Ik heb gisteravond besloten nog een extra nacht te boeken in het appartement, zodat ik vandaag een dagtocht naar Meteora kan maken. Het ligt tenslotte toch ‘in de buurt’.

Na een uur kom ik in Kakavia aan bij de Albaans-Griekse grens waar ik met gemak de Albanese douanier passeer. Eenmaal bij de Griekse zijde is het een drukte van belang; rechts van me staat een lange rij vrachtwagens terwijl voor en links van me de auto’s in rijen staan opgesteld. Ik besluit niet keurig te wachten, maar slinger tussen de stilstaande auto’s door en zet de motor net voor de douanierspost stil. Voor me staan nog drie auto’s, maar aangezien dit nog wel even zal duren zet ik de motor uit en drink in recordtijd mijn twee flesjes water leeg. Terwijl mijn tong van leer geniet van iedere druppel en mijn hoofd blijft bonken en zweten, valt me ook op waarom het wachten zo lang duurt. Duitse, Noorse en Belgische douaniers ondersteunen hun Griekse collegae bij het binnenstebuiten keren van ieder voertuig wat de grens wil oversteken. Voor het eerst zie ik, buiten het Journaal en NOS.nl, de vluchtelingencrisis met eigen ogen. Na een half uur wachten kan ik eindelijk door en gelukkig beseffen de douaniers dat ik geen ruimte heb om een vluchteling te verstoppen, dus na een korte check van mijn paspoort en motorpapieren kan ik zonder problemen doorrijden.

Na iets minder dan een uur rijd ik bij Ioannina de E90 op, betaal de verplichte tol en kan tot zo’n honderd kilometer uitwaaien op de snelweg. Eigenlijk ben ik erg blij dat ik een lang stuk snelweg heb, want ik kan door de brakheid niet volledig genieten van de bochtige wegen. Halverwege maak ik een stop voor een espresso welke een West-Europees prijsniveau heeft (€1,50) en een panini ham-kaas met een Zwitsers prijsniveau (€4,50), welke me gelukkig goed doen en ik me langzaam wat beter begin te voelen. Bij Panagia verlaat ik uiteindelijk de snelweg en vervolg mijn weg via de gele E92 met aan de linkerkant het Chasia-gebergte en aan de rechterkant wijdse vergezichten en diepe dalen. Onderweg zie ik veel kleine kaarsenhouders langs de weg, in de vorm van een orthodox kerkje en soms aangevuld met een foto.

Ondanks het feit dat ik ruim vier uur mijn brakheid de baas heb moeten blijven op de motor, ben ik toch erg blij dat ik een dagtrip van Meteora heb gemaakt. Het is exact wat ik ervan verwachtte: lichtgekleurde huizen met oranje dakpannen en daarachter de rotsformaties met een heel specifiek en onbedwingbaar uiterlijk. Ze zijn letterlijk gladgeschuurd door de eeuwenlange wind- en watererosie. Ik rijd door het centrum heen en kom via de kleine straatjes uit bij een kerk vanaf waar ik een prachtig uitzicht heb over alle daken van de stad, maar tegelijkertijd ook op de verscheidenheid aan rotsformaties. Na te voet de stad verkend te hebben en een magneetje te hebben gekocht vervolg ik de slingerweg die me langs de kloosters leidt welke op rotspilaren gebouwd zijn. Het is een heel surrealistisch beeld wat de rotsen, woningen en kloosters creëren en ik blijf er dan ook de hele rit gefascineerd naar kijken en van genieten.

Omdat ik niet dezelfde route terug wil volgen, besluit ik de Griekse snelweg tot Igoumenitsa te volgen en van daaruit de witte weg tot de grens en bij Konispol weer terug te keren in Albanië. Ook met de hoop om aan het einde van de middag nog even op het strand van Ksamil te kunnen liggen en een duik te kunnen nemen in de Ionische Zee. Het rijdt lekker door gedurende tweehonderd kilometer en hoe saai snelweg ook blijft, het wordt allemaal aantrekkelijker door ’t weinige verkeer en de mooie groene natuur rondom me. Uiteindelijk slaat de klok vier uur als ik bij de eveneens rustige grens aankom, de motor voor de douanierspost neerzet op verzoek van de douanier uitzet. Zo gauw ik mijn papieren en paspoort weer goedgekeurd terugkrijg, start ik de motor... stil. Huh? Nog een keer starten. Weer blijft het stil. “Krijg nou de tering”, zeg ik hardop en probeer het nogmaals. Weer gebeurt er niks. “Godverdomme, wat een kutzooi!” vervolg ik mijn relaas terwijl ik afstap en het tegen beter weten in nog een keer probeer. Wederom hoor ik enkel de startmotor ronddraaien, maar hij slaat niet aan. Sta ik dan, letterlijk op de grens van Albanië en Griekenland en recht voor een douanierspoortje met een motor die niet werkt, terwijl er inmiddels een kleine rij auto’s achter me staat. Ik loop terug naar de douanier en vraag of het akkoord is dat ik de motor ‘terug duw naar Griekenland’; geen probleem.

“Het kan twee uur duren voordat de Griekse ANWB er is”, zegt de vriendelijke dame van mijn reisverzekering. Zucht, twee uur wachten in de middle of nowhere. Uiteindelijk komt iets voor zessen de gele sleepwagen aangereden en na wat onderzoek lukt het de monteur de motor te starten met startkabels, maar de accu moet vervangen worden. Ik rijd achter hem aan, terug naar Igoumenitsa en zo mooi als deze weg een paar uur geleden was, zo vervelend vind ik het nu. De grens sluit om 23:00u en ik heb absoluut geen zin om zonder spullen een hotel te moeten zoeken in Griekenland. Eigenlijk voelt Albanië ineens als thuis en wil ik gewoon in ‘mijn eigen’ bed slapen.

Na eerst voor een aantal dichte deuren te hebben gestaan, komen we rond zevenen aan bij Moto Bellas. Het is één grote typische garagezooi binnen (inclusief de nodige naaktposters aan de muur) en overal staan motoren, met name oude modellen. De dikke zwaar behaarde Griekse eigenaar, gekleed in een blauwe overall, komt direct aanlopen en steekt zijn grote, ongewassen hand uit. “Kalispera, I’m Nikos”. We schudden elkaar de hand. “Chaírete, I am Nikitas” antwoord ik. Hij kijkt me verbaasd aan en begint te lachen. “Nikitas? Are you Greek?”. Ik leg uit waar de naam vandaan komt en het ijs is gebroken. Terwijl we beiden een sigaret opsteken en hij zich over de motor ontfermd geeft-ie al snel te kennen dat ze de juiste accu niet hebben. Sterker nog, dat deze in heel Igoumenitsa niet te krijgen is en dus besteld moet worden. Eigenlijk gaat het er dus op neer komen dat ik geen andere keuze heb dan de motor te laten staan, een hotel moet zoeken en in Igoumenitsa te blijven tot de accu bezorgt wordt en erin gezet kan worden. “No, I need to go back to Albania, because my hotel is over there and the border will close. So what can we do?” zeg ik. Begrijpend knikt hij en wend zich tot zijn drie jongere collegae en begint te overleggen. Eén van de jongens pakt direct de telefoon en hangt na een paar minuten weer op. Ze hebben het voor elkaar gekregen de accu vanavond vanuit Ioannina naar Igoumenitsa te krijgen. Wel wordt het een race tegen de klok, omdat ik op tijd bij de grens moet zijn en Ioannina naar Igoumenitsa zeker een uur rijden is.

Gedurende twee uur zitten we buiten op de stoeprand en hebben er zich twee vrienden van Nikos aangesloten bij ons. Terwijl we de ene sigaret met de andere aansteken en er koffie ohne ende wordt geschonken hebben we het over voetbal (Olympiakos, Panathinaikos, Ajax) en over mijn reis waar ze alles van willen weten. Vooral waarom ik zo gek ben om in mijn eentje door Albanië te reizen. “Maláka”. Uiteindelijk wordt iets na negenen de accu afgeleverd, maar moet deze eerst even ‘rusten’ voordat ze ‘m kunnen plaatsen. Na een half uurtje is het zover en sluiten de accu met alle toebehoren weer aan. Even starten... wederom niks. “Kolasménos!” roept Nikos, “I will fix it!”. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het al bijna kwart voor tien is; ik moet echt om tien uur weg, anders red ik de grens niet. “No problem, Nikitas, no problem” zegt zijn collega die merkt dat ik wat zenuwachtig begin te worden. Rijden in het donker is niet zo’n probleem, maar rijden in het donker tegen de klok in en vervolgens nog ruim een uur door Albanië is iets anders. De accu wordt er weer uitgehaald en ze laten hem opnieuw ‘rusten’. Drie sigaretten later zit de accu er weer in en wat blijkt: de motor slaat direct aan! Ik slaak een zucht van verlichting: “Efcharistó, Nikos, efcharistó” zeg ik en geef hem een ferme handdruk. Snel draait hij de bon uit, doe ik de contante betaling (€75,00) en scheur richting de grens waar ik op nippertje de overgang mag maken.

Om half twaalf (Albanië is een uur vroeger dan Griekenland) kom ik uiteindelijk aan bij het appartement en tot mijn verbazing zit de hele familie nog buiten. Ik heb ze vanuit Griekenland een aantal keer gebeld om ze even op de hoogte te houden, maar ze zijn speciaal voor mij wakker gebleven omdat ze bezorgd waren. Wat een ongelooflijk vriendelijke en warme mensen! De fles Raki slaan we ditmaal over, maar ze hebben wel een koud biertje voor me klaargezet en terwijl ik mijn verhaal doe, gaat de jongste dochter naar dezelfde Kreperia als gisteren om een kwartiertje later terug te komen met een flinke bak gyros, Griekse salade en wat pitabrood. Ditmaal sta ik erop om te betalen, maar ook ditmaal is dat uit den boze; zij heeft betaald, want ik ‘moet’ rusten. Einde discussie.

2015-08-31%2012.36.41_zpsvv4rw4s8.jpg


2015-08-31%2013.10.49_zpspj5ytrrw.jpg


2015-08-31%2015.42.54_zps1cokcvcn.jpg


2015-08-31%2012.44.49_zpsj8xh3cs1.jpg


2015-08-31%2012.44.34_zpsmwlxr99m.jpg


2015-08-31%2016.11.10_zpsmrcb0eqg.jpg


2015-08-31%2019.01.00_zpsxudsktb0.jpg
 
Laatst bewerkt:
Dag 12 | Dinsdag 1 september | zonnetje, 34 graden | 92 km
Het uitslapen heeft me goed gedaan en ik voel me na de lekkere doch iets te vette omelet weer herboren na de chaotische dag van gisteren. Ik loop voor het eerst deze trip richting het strand en snap nu ook waarom iedereen zo enthousiast is: het is een prachtige baai met kiezelstrand, rieten parasols en kraakhelder turquoise water wat rustig het strand op kabbelt. Een paar kilometer uit de kust liggen de vier kleine eilanden welke tezamen 'Ishuj të Ksamilit’ (Ksamil Eilanden) vormen met daarachter het Griekse eiland Corfu. Ondanks de aantrekkingskracht van de zee en het strand besluit ik -na het kopen van een magneetje en het doen van wat boodschappen- dit achter me te laten en te wachten tot ik in Gjilekë ben.

In Sarandë tank ik de motor vol en draai vervolgens Rruga Skënderbeu op, daar waar de SH8 begint. Voordat de trip van start ging, keek ik hier al naar uit. Vele malen heb ik op YouTube diverse filmpjes van voorgangers bekeken en toen begon het al te kriebelen. En terecht, want wat een fantastische weg is dit. Tot aan Shën Vasil bepalen heiige uitgestrekte landschappen en landerijen het beeld met daarachter de lichtbruine bergpartijen, maar zijn er ook veel suïcidale koeien op de weg die ongegeneerd oversteken. Zeker na een stevige bocht is dit niet altijd een welkome verrassing, maar tegelijkertijd is dit wel exact het beeld wat ik vooraf in mijn hoofd had bij Albanië. Een kleine tien minuten later begint het daadwerkelijke klimmen en sturen door de haarspeldbochten. Het uitzicht over de in de zon schitterende Ionische Zee wordt met de stijgende meter mooier en voor ’t eerst kan het Albaanse asfalt me echt bekoren. Zwierend en zwaaiend ‘smijt’ ik mezelf door de bochten en moet mezelf dwingen om af en toe te stoppen voor de nodige foto’s. De zon staat wederom hoog aan de hemel, maar er staat tegelijk een heerlijk briesje wat het allemaal nóg aangenamer maakt.

Na een stevige espresso en een verse tonijnsalade in Himarë gaat het ‘grote genieten’ verder. De ene bocht volgt direct op de andere en mede doordat het rustig is op de weg zoef ik over de weg. De weg is hier en daar wel spiegelglad wegens het vele marmer in combinatie met de felle zon, maar dit weerhoud me er niet van om de snelheid tot ver boven de zestig kilometer-limiet te brengen en iedere bocht nóg schuiner te nemen. Ondanks dat het stukje maar vijftien kilometer lang is, zijn het wel één van de mooiste vijftien kilometers die ik ooit gereden heb. En dat koe- en schaapvrij.

Nadat ik de motor in de parkeergarage heb gezet en mijn intrek heb genomen in het gloednieuwe en o-zo-sfeerloze Four Seasons-hotel loop ik, gewapend in mijn blauwe-witte zwembroek en met mijn handdoek om m’n nek, op witte slippers de tien procent-helling af. Achthonderd meter lopen is verder dan ik dacht, met name wanneer ik aan de terugweg denk. Maar goed, dat zijn zorgen voor later. Nu eerst een plons nemen in de zee, voor het eerst deze trip.

Aangekomen op het kiezelstrand heerst er een serene rust; er zijn slechts een handvol mensen aanwezig, op de achtergrond klinken instrumentale Bon Jovi-covers uit de speakers van ‘Beachclub Daily Paradise’ en de rieten parasols wiegen rustig mee op het zuchtje wind. Alle ligstoelen zijn vrij en aangezien ik nergens iemand met een pet geld zie rondlopen, gooi ik mijn spullen op de eerste de beste stoel en ren linea recta de zee in. Het water voelt heerlijk warm aan, ‘t is kraakhelder en de bodem loopt stapsgewijs af. Even twijfel ik of de GoPro wel écht waterdicht is, maar nog voordat mijn verstand een keuze heeft kunnen maken heb ik ‘m al in zee laten vallen. Fingers crossed. Yolo. Fuck it. Naja, wat dan ook… Zie vanzelf wel of-ie ’t straks nog doet. Ik dobber een kwartiertje heerlijk in het rond, terwijl ik met enige opwinding rondkijk door de prachtige omgeving waarin ik me nu begeef. Recht voor me de strakblauwe, kalme zee en achter me het witgele kiezelstrand wat omringd wordt door steile bergen. Dat in combinatie met de langzaam zakkende zon en de gouden gloed die dat met zich meebrengt, maakt het plaatje perfect.

Terwijl ik de laatste zin van vandaag in mijn dagboek krabbel neem ik een slok Tirana-bier en kijk uit vanaf het terras over de zee. Het hotel zelf voelt niet heel prettig aan, maar op het terras is het goed toeven. Volgens Google Maps is geen restaurant in de buurt, tenzij ik de motor naar Dhërmi pak. Gezien de relaxmodus waarin ik verkeer is dat geen optie, dus ik wend me tot de eigenaar. Zijn Engels is niet perfect, maar hij is goed te begrijpen. “Near beach camping with restaurant, but no safe”. Niet veilig? En m’n avondeten dan? Hij kijkt bedenkelijk, terwijl hij tussendoor een grap maakt met zijn Kosovaarse vrienden die hun uitgebreide avondeten net voorgeschoteld hebben gekregen. “Well, we do not dinner”. Schaapachtig kijk ik hem aan, terwijl ik wijs naar zijn vrienden. “They have food, so you can make me something, I suppose”. Het duurt even, maar uiteindelijk gaat-ie overstag. “We make omelet, cheese and patate. Ok?”. Zonder na te denken knik ik instemmend, pak een nieuwe halve liter Birra Tirana uit de koelkast en een half uurtje later smikkel ik mijn ontbijtdiner in de avond weg. Wat bleek: de voorgaande weken hebben er een aantal overvallen plaatsgevonden op toeristen die zich nabij het strand bevonden. Goed… de eigenaar is geen bijzonder vriendelijke of geïnteresseerde man en hij heeft enkel aandacht voor het uitgebreide diner voor zijn Kosovaarse vrienden (te zien aan de kentekens op de Mercedessen) dan voor mijn honger, maar dit neem ik hem wel in dank af.

2015-09-01%2012.59.40_zpssm1milvu.jpg


2015-09-01%2014.26.54_zpsszv40r4m.jpg


2015-09-01%2013.40.32_zpsydtweznv.jpg


2015-09-01%2018.03.20_zpsiarh1zfs.jpg


2015-09-01%2017.20.20_zpsylmjgwtv.jpg
 
Man man man, je schrijft het alsof ik erbij ben.

Die foto's zijn werkelijk geweldig!! Filter??
So what. Echt Wauw !
 
Dag 13 | Woensdag 2 september | zonnetje, 41 graden | 310 km
Het is al ruim boven de dertig graden als ik opnieuw een omelet met kaas en aardappelen naar binnen duw. Ditmaal wel aangevuld met tomaten overigens. De Kosovaarse groep is er ook weer (of zit er nog steeds, dat is me nog niet helemaal duidelijk) en wederom zijn ze erg aanwezig. De eigenaar is ook weer aanwezig en er komt met veel pijn en moeite net een “morning” uit waarna hij zijn hoofd weer snel wegdraait en verder gaat met het harder zetten van de televisie. “Ontbijt wegduwen en wegwezen, Niek” zeg ik tegen mezelf en een kwartier later vind ik mezelf bepakt en bezakt terug op m’n motor.

Vlöre maakt nog een slaperige indruk wanneer ik binnenrijd. Er is weinig verkeer op de weg, de terrasjes zijn op sommige plekken na nog leeg en ook de stranden zijn vrijwel verlaten. Ik neem plaats op een terras aan de Rruga Sazani waar ik direct aan zee zit in ’t rieten kuipstoeltje, bestel een dubbele espresso en kan even rustig wakker worden. Bij de tweede ronde espresso is de koffie echter nog niet afgekoeld of de stad ‘explodeert’ wakker. Ineens komt de boel tot leven; er schieten Mercedessen uit alle hoeken en gaten, het strand loopt vol met bejaarden en kinderen en het is gedaan met de rust. Zo kalm als het begon, zo druk is het nu. Wederom baan ik mezelf slingerend, à la Prishtina, een weg tussen de brommers, fietsers en Mercedessen en duurt het even voordat ik de ‘Autostrada’ bereik.

Zo’n twee uur later en een kleine honderdtwintig kilometer verder ben ik aangekomen in Durrës. Aan de rand van het centrum parkeer ik de motor en neem plaats op een goed gevuld terras. Ik twijfel tussen de gefrituurde kip of de hamburger, en bestel uiteindelijk toch maar een omelet. Durrës is een overvolle, saaie stad en ik voel me dan ook niet geroepen het centrum in te gaan; dan rijd ik liever iets om en ga ik naar Tirana. Aan de hand van WiFi, Google Maps en de Lonely Planet-website voer ik de highlights in op mijn Zumo en rijd een kleine veertig minuten later op de hoofdstraat van Tirana, de Rruga Dritan Hoxha.

Nu dacht ik dat zowel Prishtina als Vlorë drukke steden waren, maar Tirana slaat werkelijk alles. De tweebaansweg wordt rustig door vier en soms vijf auto’s gebruikt waar geen haar tussen te krijgen is, de toeters maken overuren en stoplichten worden enkel gebruikt wanneer het men uitkomt. Het recht van de sterkste is hier leidend en als je ook maar enigszins twijfelt ben je al te laat. Tegelijkertijd heeft dit ook wel iets grappigs en bijzonders, dus ik zet m’n tanden op elkaar, doe symbolisch mijn ogen dicht en rijd zonder enige vorm van verstand of verkeersregels door de stad, blind mijn navigatie volgend. Eerst naar de Piramide van Tirana en de Vredesbel (welke trouwens bizar hoog hangt). Er staat een groep toeristen –waarvan ik ze verdenk Amerikaans te zijn– naar me te kijken en foto’s te nemen wanneer ik de motor de stoep oprijd en recht voor de piramide parkeer. Aangezien Dennis Storm tijdens zijn 3 Op Reis-bezoek een boodschap op de bovenkant heeft achtergelaten, ren ik gehuld in mijn motorkleding naar boven terwijl ik de GoPro alles laat vastleggen. Eenmaal boven kan ik de tekst nergens vinden en blijven de zweetdruppels maar lopen op deze schaduwloze top. Terug naar beneden blijkt dat nog lastiger te zijn dan omhoog, omdat dit foeilelijke stuk architectuur spekglad is door alle graffiti die overal gespoten is.

Next destination: graf van Enver Hoxha. Ik heb ergens gelezen dat deze wat buiten de stad ligt en na lang zoeken en slingeren over de kinderkopjes en met gaten bezaaide weg vind ik dan eindelijk een begraafplaats waarvan ik denk dat het de juiste is. Ik zie na een tijdje rondneuzen en dubbelgraf, bedekt met verse bossen bloemen en twee groeiende boompjes, waar de namen “Hoxha” ingegraveerd staan. Maar geen Enver. Ik zoek nog even rond, maar kan helaas wederom niets vinden. Het uitzicht over de lange uitgestrekte stad, welke bestaat uit een grote hoeveelheid kenmerkende witte Sovjet-flats, met op de achtergrond een paar wolken die om de bergen heen hangen. Via de bekende Xhamia e Et’hem Beut (Et’hem Bey-moskee) en het Skenderberg-plein slinger ik opnieuw als een ongeleid projectiel door de stad en neem de eerste afslag naar de SH1 welke naar het noorden van Albanië leidt.

Twee uur later zie ik voor me het Rozafa Kalasë (Kasteel van Shkodër) steeds dichterbij komen. Aangezien ik niet precies weet hoever het lopen is vanaf mijn hotel, besluit ik er direct heen te rijden. De Rruga Kalasë is een wederom spekgladde keienweg welke met scherpe bochten omhoog leidt tot de ingang. “Bonjour, parlez-vous Français?” klinkt het direct wanneer ik de motor afstap. Een souvenirverkoper. Zucht. “Oui,” zeg ik terwijl ik de Zumo in mijn rugzak stop en de helm aan het stuur hang en bijdehand vervolg: “,et toi?”. Hij grinnikt en komt direct tot zaken. “Voulez-vous quelques souvenirs agréables?”. Ik schud nee. “Sûr?” zegt hij verbaast, terwijl-ie de ene magneet na de andere uit z’n binnenzak haalt. “Peut-être plus tard, je veux d’abord le châteu” zeg ik zo vriendelijk als ik kan en loop richting de ingang van het kasteel. “Ok, ok, I make good price” zegt hij ineens in het Engels. Nu begin ik te lachen, want dit is de eerste keer dat een Albanees uit zichzelf begint te onderhandelen. En onderhandelen vind ik dan wel weer leuk. “Combien c’est le l’aimant?” vraag ik. Driehonderd Lek, antwoord hij. “Non, c’est trop,” antwoord ik resoluut, “cinquante est un bon prix”. Beledigd stopt hij de magneten weer terug in zijn jaszak en draait zich zonder wat te zeggen om. “Mooi” denk ik bij mezelf en wandel verder naar boven. Zo’n tien stappen verder tikt hij me ineens weer op mijn schouder. “Cent cinquante, ok, deal?”. Nu wordt het een principekwestie. “Nope, soixante-quinze”, terwijl ik in gedachten mevrouw Aaltjes uit mijn HAVO-periode bedank voor het leren van de Franse taal. Kreunend en steunend volgt een verhaal over een zwaar leven met vier kinderen, een vrouw zonder werk, weinig eten en drinken en dat die vijfenzeventig Lek extra voor mij niet zou moeten uitmaken. “Ok, vous avez raison. Je suggère cents, dernières prix. D’accord?”. Een plastic zakje krijg ik er niet omheen, want dat is ‘impossible pour ce prix’, dus ik stop de magneet maar zo in mijn broekzak in de hoop dat-ie niet teveel beschadigt en kan ik eindelijk een ticket voor het kasteel kopen. Driehonderd Lek.

Het was even zoeken naar Hotel Kaduku, maar eenmaal aangekomen parkeer ik de motor veilig achter het hekwerk en gooi al mijn spullen op de ouderwetse doch schone kamer. Tien minuten later sta ik –gehuld in mijn standaard kloffie bestaande uit een blauwe korte broek, witte slippers, grijs t-shirt en zonnebril– Google Maps te bestuderen aan de voorkant van het hotel. Ineens hoor ik een donker, rauw motorgeluid naderen en wanneer ik naar links kijk zie ik een wit-oranje KTM Superduke 990 aankomen over de kleine Rruga Studenti. “Lekker geluidje, hoor” denk ik en ik besluit nog maar even te wachten, want van zulk geluid kan enkel genieten (en stiekem jaloers zijn, maar dat zeg ik natuurlijk niet hardop). Het blijkt een Zweeds stel van midden veertig dat nu weer langzaamaan huiswaarts rijdt, nadat ze zes weken geleden vanuit de midden-Zweedse stad Sundsvall zijn vertrokken en via onder meer Roemenië en Bulgarije zijn afgezakt naar de plek waar ze nu zijn. Het grappige is dat zij, net als ik, eveneens door de recensies op Booking.com bij dit hotel terechtgekomen zijn; vele motorrijders waren ons voor. We raken verder aan de praat en delen onze ervaringen over beide reizen; de wegen in Roemenië die verschrikkelijk waren, de kapotte accu in Griekenland, familie van hen die in Polen woont, de mensen uit Sarajevo met wie ik morgen heb afgesproken, de prachtige SH8 die zij ook gereden hebben en nog veel meer.

Via de bekende moskee van Shköder (Xhamia e Madhe) loop ik langs de Rruga Qemal Draçini waar ik bij een klein bakkertje een burek en twee flesjes water koop. Aan het einde sla ik rechtsaf de Rruga Pogej in en mijn zesde koffiezintuig signaleert al snel een terrasje met ronde metalen tafeltjes en barkrukken erom heen. Ik neem plaats, bestel een dubbele espresso bij de jonge ober met hier en daar een verdwaalde baardhaar en observeer de tent waar ik zit. Terwijl ik al een tijdje glazig naar de televisieschermen binnen zit te kijken, duurt het even voordat ik door heb wat er afgespeeld wordt… “WTF?!” denk ik bij mezelf. Dat lijkt wel porno. Nee, sterker nog, dat ís porno. Geen zoetsappige liefdesscène, maar gewoon snoeiharde porno. Voor de liefhebbers: anale seks. Man en vrouw. De Duitse helm gaat gedetailleerd op en neer het tweede liefdesgrotje in en wordt in full HD gefilmd én getoond vanuit diverse standpunten. Ik proest mijn koffie bijna uit van het lachen, wat de ober ook opvalt. Hij komt direct naar me toe lopen en ik vraag hem waarom dat uitgezonden wordt. Hij wijst naar de letters die de gevel sieren (welke me helemaal niet opgevallen zijn). “You see? Stripclub” zegt hij met een grijns. Wat een grap, een striptent die overdag dienst doet als een koffiebar.

Via de doorgaande wegen kom ik uiteindelijk op de autoluwe hoofdstraat Rruga Kolë Idromeno uit. Het is een lange, rechte straat met aan weerszijden souvenirswinkeltjes, restaurantjes, tabakszaakjes en een pizzeria. Eigenlijk wilde ik een broodje kebab halen (waarom kebab? Geen idee, maar daar heb ik zin), maar bij het zien van de plaatjes van de pizza ga ik snel overstag. Ik plant mezelf neer in een rieten stoel, bestel een koud biertje én een pizza Quattro Formaggi en maak gretig gebruik van het gratis WiFi-netwerk om mijn route van morgen te bestuderen, terwijl ik op straat m’n ogen uitkijk naar de vrouwen. Vrouwen die ik verdenk actrice te zijn geweest in de films van vanmiddag.

2015-09-03%2008.42.53_zpsvfxgqz0k.jpg


2015-09-02%2015.47.01_zpskozsxvto.jpg


2015-09-02%2017.43.49_zpsfmk96hrd.jpg


2015-09-03%2008.44.02_zpsl0e4stip.jpg
 
Man man man, je schrijft het alsof ik erbij ben.

Die foto's zijn werkelijk geweldig!! Filter??
So what. Echt Wauw !

Haha, thanks! Filter gebruik ik wel, geeft iets meer sfeer/indruk. Blijft smaak, ik vind 't wel tof op deze manier 8-)
 
Dag 14 | Donderdag 3 september | zonnetje/wolkje, 33 graden | 135 km
“Tyfus!” roep ik en voel het warmer worden naast mijn linkeroog. Ik stop direct aan de kant van de weg en trek de helm van m’n hoofd. Als ik in de motorspiegel kijk zie ik het plekje langzaam roder worden en probeer het ‘uit te drukken’ in plaats van leeg te zuigen (vrije lastige plek). Blijkbaar vond de suïcidale wesp het nodig om recht op mijn opengeklapte systeemhelm af te vliegen om vervolgens klem te komen zitten tussen mijn linkeroog en de helmkussentjes. Met een steek als gevolg. Ik schud de helm een paar keer flink door elkaar heen, maar de boosdoener is ‘m al gesmeerd. Gelukkig is ‘m geen lang leven meer beschoren, dat zal ‘m leren.

De grensovergang bij Dodaj stelt weinig voor en na de nodige stempels plus de standaard-vraag “Honda?” bevind ik me een paar minuten later weer in Montenegro. Ik besluit direct door te rijden naar Ulcinj waar ik mijn pinpas weer vertrouwde Euro’s laat bestellen en ‘t resterende verfrommelde Albanese geld een mooi plekje in de tanktas geef. Die mogen thuis in het reis-spaarpotje.

Een kop koffie later begin ik aan de gele kustweg E851 waarbij de Adriatische Zee vrijwel continu aan mijn linkerhand te zien is. De kustlijn wordt gevormd door grote rotsblokken, kiezelstranden en ontelbare olijfbomen en het uitzicht is vanaf sommige stukken weg adembenemend. Althans, dat kan ik me voorstellen wanneer de zon schijnt. Het is nu vooral drukkend warm en bewolkt, waardoor de zee niet zo mooi turquoise kleurt en het allemaal minder sprankelend oogt dan wanneer het strakblauw is. Ook wordt het naarmate ik noordelijker kom steeds drukker op de weg met caravans, campers, motoren, vrachtwagens en ander dagelijks verkeer en het idee waarom ik Kotor in mijn route heb verwerkt begint steeds minder animo te krijgen. Ondanks de mooie, bochtige weg met goed asfalt voelt het als een erg moeizame dag en ondanks de gratis koffie in Drobnići bij gebrek aan kleingeld wordt een paar kilometer later bij Sveti Stefan nog eens extra benadrukt waarom ik ook alweer zo’n hekel heb aan toeristische oorden. Hordes toeristen lopen met hun badhanddoeken, felgekleurde zwembroeken en katoenen strandtassen over de kleine slingerweg naar beneden langs de talloze souvenirstalletjes, terwijl rennende kinderen het resterende gedeelte wegdek in beslag nemen. Sveti Stefan –ook wel bekend als het Adriatische Monaco– ziet er absoluut mooi uit en ik kan ook niet ontkennen dat ik me met mijn iPhone, GoPro en Canon-camera tussen de fotograferende menigte heb gemengd, maar het is allemaal zo gemaakt. Het eiland wat net iets buiten de kust ligt, de appartementen die erop gebouwd zijn in oude stijl, de groene bomen die gepland zijn. Weinig écht Montenegrijns en veel te toeristisch voor een boertje uit de polder zoals ik.

Na de toeristische drukte die ook Budva compleet heeft overgenomen heb ik er genoeg van; het rijdt niet door, het rijdt niet lekker en het is vooral een omgeving waar ik niet van houd. Ik zet m’n tanden op elkaar, doe symbolisch mijn ogen dicht, draai om en slinger me nog eenmaal door de overweldigende massa heen om uiteindelijk linksaf te slaan naar de M2 die naar het binnenland leidt. Weg van de toeristische chaos. Uiteindelijk blijkt dit een gouden zet, want de drukte is er vele malen minder en het asfalt is minstens net zo goed. Langzaam maar zeker kom ik op steeds grotere hoogte te rijden en begin ik langzaam weer te genieten van de groene omgeving en bergketens. Via Lapčići en Cetinje kom ik uiteindelijk uit bij het Nationaal Park Lovćen waar ik de witte kronkelweg naar links volg en de ene haardspelbocht na de andere volgt. Tijdens het rijden kijk ik uit over bergtoppen, groene beboste dalen en grijsgroene bergkammen; ik ben weer volledig in m’n element. De weg is zo’n vijfenveertig kilometer lang, maar door alle bochten en fotomomenten doe ik er ruim een uur over voor ik afdaal naar Kotor waar ik wederom word getrakteerd op een fascinerend uitzicht over de Baai en het stadje zelf.

Rond half één ben ik eindelijk bij mijn te dure, maar prachtige appartement met uitzicht over de Baai en op een kleine driehonderd meter buiten de ‘Stari Grad’ (oude stad). De motor staat geparkeerd in de afgesloten garage en ik zit slurpend aan mijn blikje Cola na te genieten van de route vanaf Budva. De binnentuin waar ik op een relaxte, zachte, witte semi-ligstoel zit is erg mooi afgewerkt met diverse bloemen en planten en creëert een hele serene sfeer, terwijl het driehonderd meter verderop een drukte van belang is. Ondertussen ben ik in een app-gesprek verwikkeld met de Australische meid die ik in Sarajevo heb ontmoet en we spreken af om over een half uur samen te gaan lunchen; de Nederlandse meid en de Spaanse jongen hangen alweer ergens anders uit op de aardbol.

Om de visplaat even te laten zakken, besluiten we ondanks de hordes toeristen een rondje door het oude centrum te lopen. Qua stad doet het ons beiden erg denken aan Dubrovnik, alleen dan is het wat kleiner. De nauwe straatjes en gladde kinderkopjes, de donkergrijze stenen waarmee alles is gebouwd, de vele restaurantjes en souvenirwinkeltjes en vooral de vele mensen gewapend met een iPhone-camera of SLR. Na een half uurtje geloven we het wel en banen onszelf een weg via de Trg od Oružja richting de toegangspoort naar de haven en het ‘stadsstrand’. Of stadsstrand, eigenlijk bestaat het enkel uit kaarsrechte betonblokken met hier en daar wat grind. Met als extra ‘bonus’ uitzicht op een imponerend cruiseschip wat net aangemeerd is en een nieuw blik toeristen opentrekt. We lopen langs de aangespoelde zeekoeien, behaarde walrussen en schreeuwende blagen totdat we de ergste drukte voorbij zijn en schroeven het slentertempo naar ‘standje relaxed’ wanneer we vanaf de Put I Bokeljske Brigade prachtig uitzicht over de met bergen omringde baai hebben.

“What do you think about going to Budva?” vraagt Jaclyn, terwijl het begint te schemeren. Budva? Bist du krank im kopf? Ik vind Kotor al erg, laat staan Budva. “Ok,” antwoord ik met de meest gemaakte glimlach die ik ken, “but how do we get there? By motorcycle?”. Enthousiast en enigszins uitdagend knikt ze bevestigend en al snel zijn we op zoek naar een extra helm, maar noch bij een aantal hostels en noch bij de auto-/scooterverhuurbedrijven hebben ze er eentje te leen of huur. “I will step on the back without one. It’s adventure, right?” zegt ze. Ik kijk haar met grote ogen aan en schudt m’n hoofd. “No, no, no. What if something happens?”. Ze begint te grinniken. “It is adventure”.

Het is al donker als we ons een half uur later tussen alle auto’s doorwurmen en, terwijl we heuvelafwaarts rijden, over het verlichtte Budva uitkijken. We slaan in het centrum rechtsaf en rijden de Trg Slobode in waar we de motor parkeren voor de ‘ingang’ van de autovrije boulevard. Overal waar we kijken worden we verwelkomd door het neonlicht, de schaars geklede vrouwen met stapels flyers, grote bonkige uitsmijters, diverse nachtclubs, fastfood-tentjes en heel veel gezinnen en toeristen. Eigenlijk is het een soort kermis die nog uit de communistische periode stamt. Via de haven komen we bij de toegangspoort en lopen we de Stari Grad in. Direct valt op dat het een één-op-één-kopie van Kotor is en niet enkel vanwege de vele toeristen; de vele nauwe straatjes verbinden de restaurantjes, bakkertjes en souvenirwinkeltjes aan elkaar met her en der een klein pleintje waar muziek wordt gespeeld en mensen de terrasjes bezet houden. We halen bij een bakker twee stukken burek, nemen plaats op een stenen omheining en verbazen ons over de bijzondere sfeer die zowel Budva alsook Kotor met zich meebrengen. Het voelt zijn geen onprettige stadjes, maar tegelijkertijd wordt je er ook niet ‘zen’ of kom je tot rust. In gedachten ben ik al bezig met de rit van morgen en neig heel erg om de kustlijn van Kroatië te laten vallen, eigenlijk om twee redenen: enerzijds omdat ik deze al een aantal keer gereden heb en anderzijds omdat het simpelweg tè toeristisch is. “What would MacGyver do?” vraag ik aan Jaclyn. “You don’t like it here, do you?” antwoord ze. Ik schud m’n hoofd. Nee, dit is echt niet mijn ultieme vakantieplek. “Me neither,” antwoord ze, “it’s way too touristic and honestly I’m thinking about going to Kosovo”. Terwijl we verder babbelen over haar plannen en de burek verorberen geef ik haar wat tips over Kosovo en realiseer me dat ze een verrekte goed punt heeft. Ik ben eruit. Bosnië, tot morgen!

2015-09-03%2010.41.20_zpsfnzo1ind.jpg


2015-09-03%2013.08.32_zpsgzkavqru.jpg


2015-09-03%2014.46.04_zpsxzumj8wh.jpg


2015-09-03%2014.47.13_zpsx9octben.jpg


2015-09-03%2017.45.45_zpsm2hbecin.jpg
 
Leuk geschrveen.. als traag-barrel-rijder ben ik wel wat jalours op je afstanden die je in zulk korte tijd maakt..
 
Terug
Bovenaan Onderaan