Wat weet oom agent?

wouter_p

MF'er
27 aug 2004
130
0
Ik heb nu al een paar motoren gezien met een knik in het nummberbord, maar ik vraag me af waar dit voor is en of het wel toegestaan is door onze grote vrienden. De knik zit dan precies in het midden van de plaat (horizontaal).

Bovendien, wat weet de gemiddelde oom agent van het verplicht zijn van bijvoorbeeld de rechter spiegel en een reflector achterop. Is zo'n reflector ook verplicht als het licht op je motor altijd aan staat?

Misschien weten jullie nog meer kleine dingen waar oom agent niets van weet, of waar juist erg op gelet wordt?
 
Motor voor 31 oktober in gebruik genomen:
------------------------------------------
Bevestiging aan de achterzijde. Hier gaat het meestal om. Als ik bij mijn Magna meet dan is de plaat 18 cm vanaf de achterzijde van het wiel geplaatst tegen de sissybar. Ook dat is de achterzijde dus.

Dus aan de achterzijde, binnen de buitenste vlakken van het stuur.

niet lager als 20 cm en niet hoger als 150 cm.

naar voren gekanteld niet meer als 30 graden en naar beneden niet meer als 5 graden. Dus niet beiden zodat je hem rond buigt, plaat moet origineel en vlak zijn!!

Op 20 meter afstand achter het voertuig door een waarnemer goed zichtbaar ( geheel) en leesbaar.

Geen beschadigingen, vuil of toestanden aangebracht waardoor de plaat slechter leesbaar is.
-----------------------------------
Motoren na 1 november 1995 dienen te voldoen aan de richtlijnen in de genoemde EEG norm. Dat komt in het kort neer op de bovenstaande regels en extra daarbij de zichtbaarheidshoek naar links en rechts van 30 graden. Dit is puur gedaan voor de flitskasten om de opsporing mogelijk te maken. Aan deze norm dienen alle motoren van fabriekswege te voldoen als ze worden ingevoerd. De plaats is dan in de norm vastgelegd en de plaat mag niet verplaatst worden. Die norm is er dus voor de vervaardiger van de motor en de eigenaar dient de plaat "op de daartoe bestemde plaats" bevestigd te hebben. En die plaats is door de fabrikant gemaakt. Dus nieuwere motoren mag je niks aan veranderen. Henk Huls zijn motor is gekeurd bij de RDW en daar houden ze deze regels aan, dus zal hij wel voldoen aan de eisen van voor 1995, of zijn plaat voldoet aan de 2 keer 30 graden links en rechts, mazzelpik!

Ik zie geregeld platen die zijn gebogen met het wiel of het spatbord mee. Dat is nou eens echt verboden, plaat moet vlak zijn.

Dat was het zo'n beetje, meer is er niet over. De diender die het aandurft te schrijven met als reden dat de plaat aan de uiterste achterzijde moet zitten gaat volgens mij voor de rechtbank onderuit. De achterzijde is nooit het uiterste achterste punt, zie mijn opmerking over mijn Magna. Ik denk als je de plaat tussen het achterste punt en de achteras plaatst, en je voldoet aan de gegeven afmetingen, je verlichting oke is enz, dat je het dan netjes voor elkaar heb.

Resume: Zolang de wetgever niet met een duidelijke uitspraak komt wat nu wordt verstaan onder de "achterzijde" van de motor kan de agent op straat dat niet voor zich zelf invullen.

Groeten, vragen zie ik wel komen.

Erik
 
Knik is voor flitspalen (weet niet of het helpt) en voor spatwater O-) .
Oom agent weet donders goed wat wel en niet mag, het is tenslotte zijn beroep. Maar zo als meestal zitten er haken en gaten in de wet, zodat het een warboel wordt en oom agent het ook niet meer weet. Het gaat dus om mazzel met welk type je tegenkomt. De jonkies naaien je meer. De oudere (wijzere) pakken de "criminelen" alleen als het echt nodig is.

Groetjes Yellow
 
Hee Baksteen.

Volgens mij moet jij mij op ondersaande vraag het antwoordt kunnen geven. (als je wil)

Hoe zit het met de tweede spiegel?
Doel het in deze op motoren ouder dan 20 jaar.
20 jaar...Rekenen moet je zelf maar even doen.... :P ;)

De richtlijnen e.d. waarnaar verwezen word gaat wel heel ver, kijk maar gewoon naar wel/niet aanwezig moeten hebben van spiegels, da's genoeg, meer weet de gemiddelde oom agent toch ook niet ;)

Artikel 3.4.32

1. Motorfietsen die in gebruik worden genomen na 16 juni 1999 moeten zijn voorzien van spiegels die voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 97/24/EG.

2. Motorfietsen die in gebruik worden genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 1999, moeten zijn voorzien van:

a. een linkerbuitenspiegel;

b. een rechterbuitenspiegel indien de maximum snelheid van het voertuig 100 km/h of meer bedraagt en het voertuig na 31 december 1994 in gebruik wordt genomen.

3. De spiegels van motorfietsen die in gebruik worden genomen na 31 december 1994 doch voor 17 juni 1999, moeten voor wat betreft constructie, plaatsing, verstelbaarheid, afmetingen en gezichtsveld op de weg voldoen aan het bepaalde in richtlijn 80/780/EEG.

4. De linkerbuitenspiegel van motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 1 januari 1995, moet voor wat betreft afmetingen, plaatsing, verstelbaarheid en gezichtsveld voldoen aan de door Onze Minister gestelde eisen.
 
Hee bedankt.

Hier kan ik wat mee (gewoon 1 gigagoede spiegel op mijn oude GSX 1100 uit 1982) twee vindt ik op dat ding is die stijl geen kijk, op de nieuwe GSX 1100 F heb ik gewoon twee spiegels, kuip enzo, anders oogt het niet, de GS 750 uit 78 zitten er ook twee op, staat leuk, en vrouwtje vindt dat veiliger rijden, de Honda CB 350 uit 72 zitten er ook twee op, staat ook beter, en de hardtail Goldwing uit 1986 zit er ook 1 op.
En zelf die rechter gebruik ik op die fietsen eigenlijk niet, ik kijk om
 
20 jaar...Rekenen moet je zelf maar even doen.... :P ;)

De richtlijnen e.d. waarnaar verwezen word gaat wel heel ver, kijk maar gewoon naar wel/niet aanwezig moeten hebben van spiegels, da's genoeg, meer weet de gemiddelde oom agent toch ook niet ;)

Artikel 3.4.32

1. Motorfietsen die in gebruik worden genomen na 16 juni 1999 moeten zijn voorzien van spiegels die voldoen aan en zijn gemonteerd overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 97/24/EG.

2. Motorfietsen die in gebruik worden genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 1999, moeten zijn voorzien van:

a. een linkerbuitenspiegel;

b. een rechterbuitenspiegel indien de maximum snelheid van het voertuig 100 km/h of meer bedraagt en het voertuig na 31 december 1994 in gebruik wordt genomen.

3. De spiegels van motorfietsen die in gebruik worden genomen na 31 december 1994 doch voor 17 juni 1999, moeten voor wat betreft constructie, plaatsing, verstelbaarheid, afmetingen en gezichtsveld op de weg voldoen aan het bepaalde in richtlijn 80/780/EEG.

4. De linkerbuitenspiegel van motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 1 januari 1995, moet voor wat betreft afmetingen, plaatsing, verstelbaarheid en gezichtsveld voldoen aan de door Onze Minister gestelde eisen.


Heb even mijn theorieboek erop nageslagen, maar daar staan in:

" Motorfietsen moeten voorzien zijn van een linkerspiegel. Na 1 januari 1997 dient men ook een rechterspiegel te hebben als de maximum snelheid 100km/h of meer kan bedragen. Het spiegelglas mag niet gebroken of verweerd zijn."

In jou stukje, baksteen, staat 17 juni 1999. In mijn boekje (welke dateert van april 2004 van verjo) staat dus 1 januari 1999. In jouw verhaal hoeft een motorfiets uit 1998 dus geen rechterspiegel te hebben, volgens mijn boekje wel. Ik snap het niet meer...

<edit> oh nee, bij jou staat 1994 bij puntje B, maar dan komt het nog niet overeen, maar goed, erg vage zooi</edit>
 
Oom agent weet dat ie z'n quotum moet halen B|

Door het overheidsbeleid is schrijven het devies dus wat minder opvoedkunde van oom agent. Terwijl die opvoedkunde nou wel eens waardevol kan zijn.
 
[off topic]

Ik heb eens bij een verkeerscontrole met de auto een agent gevraagd vanaf welk bouwjaar het voeren van een derde remlicht verplicht is. *D De agent in kwestie probeerde een nadenkende blik te combineren met een autoritaire blik, na een kwartiertje intranetten in de auto had ie zomaar het juiste antwoord. Goed zo. Parate kennis heh............... :+ [/off topic]
 
De agent op straat is maar een uitvoerende dienst, het zijn geen wettenbedenkers en ook geen lopende enceclopedieen, ze werken ook voor het geld
 
Interessante discussie zeg.

Als oom agent het zelf niet weet is er altijd wel iemand aan wie hij het kan navragen.

Telefoon, mobilofoon, weet je wel.
 
Het is als diender onmogelijk om álle wetten en verordeningen paraat te kennen. Met name de inrichtingseisen voor voertuigen zijn zodanig ingewikkeld, dat geen mens die allemaal zo oplepelt. Vooral alle uitzonderingen die in de loop der jaren zijn aangebracht, vormen een oerwoud van aparte regels en regeltjes, zoals uit dit stukje ook al blijkt. Politiemensen die veel in het verkeer bezig zijn, weten er uiteraard meer van, omdat het hun dagelijks werk is.
Vroeger werd er in de politie-opleiding de nadruk op gelegd dat je alles paraat moest weten. Dat is al jaren niet meer zo. Soms kun je dat goed merken ook......

Ik vraag me overigens af wat nu slimmer is: een rechter-buitenspiegel gebruiken omdat je die kennelijk best nodig hebt (de huidige wetgeving verplicht 'm niet voor niets...), of slechts één spiegel, omdat het "mooier" staat????? De vraag is dan niet of het voor de wet mag, maar wat nou verstandiger is.
Om dezelfde reden vraag ik me af waarom veel Harley rijders met die potjes rijden. Tuurlijk, het staat beter, maar beschermt voor geen meter.....
 
Wel Jan dir R buitenspiegel.

Op de GSX 1100 F van 98 gebruik ik um wel, opdat ikmet die fiets gewoon stevig rij, 280 op de teller is geen uitzondering.
En de andere motoren zijn voor mij treffenijzers, snelheid is 80 tot 100 km per uur, dan haal je haast niks in, kan ik het zo wel af middels kijken.
En de oude GSX 1100 uit 82 , ding loopt als een speer maar leent zich er niet voor om te racen, bij 140 waai je eraf, is een naked bike, dus in easy mode rijden, dan kan ik het met het hoofd ook wel af.

En ik heb meer vertrouwen in het zien op het hoofd, gewoon draaien, dan welke klotespiegel ook, ze hebben allemaal gevaarlijke dode hoeken, en dat kan funest zijn als je in speedmarstempo rijdt
 
[off topic]

Ik heb eens bij een verkeerscontrole met de auto een agent gevraagd vanaf welk bouwjaar het voeren van een derde remlicht verplicht is. *D De agent in kwestie probeerde een nadenkende blik te combineren met een autoritaire blik, na een kwartiertje intranetten in de auto had ie zomaar het juiste antwoord. Goed zo. Parate kennis heh............... :+ [/off topic]
Oké...

Dit is vermeld over motoren en hun bouwwijze:

Afdeling 4. Motorfietsen
§ 0. Algemeen

Artikel 5.4.1
Motorfietsen moeten voldoen aan de volgende eisen:

a. het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens;

b. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;

c. het merk of de fabrieksaanduiding moet aanwezig zijn;

d. de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd;

e. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd.
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.4.3

1. Het frame of de zelfdragende constructie alsmede de voor- en achtervork van motorfietsen mag:

a. geen breuken of scheuren vertonen;

b. niet zijn doorgeroest;

c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht dan wel dat het weggedrag van het voertuig nadelig wordt benvloed.

2. De onderdelen die deel uitmaken van het frame of van de zelfdragende constructie moeten deugdelijk zijn bevestigd.



Artikel 5.4.4
Een aan een motorfiets gekoppelde zijspanwagen moet deugdelijk aan het frame of aan de zelfdragende constructie van de motorfiets zijn bevestigd.
§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.4.6
Motorfietsen mogen:

a. niet langer zijn dan 4.00 m;

b. niet breder zijn dan 2.00 m;

c. niet hoger zijn dan 2.50 m.
§ 3. Motor

Artikel 5.4.9

1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van motorfietsen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd.

2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

3. De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.



Artikel 5.4.10

1. Indien de motorfiets is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.4.9, voldoen aan in de volgende leden gestelde eisen.

2. De LPG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;

b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;

c. mag geen deuken vertonen.

3. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn:

a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden;

b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem;

c. de gasdichte kast indien de tank in de zijspanwagen is geplaatst;

d. de automatisch inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad;

e. de automatische afnameklep op de tank;

f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk;

g. de automatische afsluitklep.

4. De in het derde lid genoemde onderdelen moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

5. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

6. De gasvoerende slangen van rubber mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.



Artikel 5.4.11

1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.

2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

3. Motorfietsen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 3 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741).

4. Motorfietsen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Het geluidsniveau van de uitlaat wordt vastgesteld op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze.

5. Motorfietsen waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de in onderstaande tabel bij de onderscheiden cylinderinhouden telkens vermelde waarde:

Cylinderinhoud t/m
      

Maximum toegestane waarde

80 cm3
      

91 dB(A)

125 cm3
      

92 dB(A)

350 cm3
      

95 dB(A)

500 cm3
      

97 dB(A)

750 cm3
      

100 dB(A)

1000 cm3
      

103 dB(A)

>1000 cm3
      

106 dB(A)


Onze Minister stelt regels vast omtrent de wijze van meten van deze waarden.

Artikel 5.4.12

1. De accu van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd.

2. De bedrading van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.

Artikel 5.4.13
De motor van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd.
§ 4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.4.15
Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 1999 of na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.

Artikel 5.4.16
De voor de transmissie noodzakelijke onderdelen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

§ 5. Assen

Artikel 5.4.18

1. De assen van motorfietsen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

3. De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.

4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.



Artikel 5.4.21
De wielbasis van motorfietsen mag niet meer dan 60 mm afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Artikel 5.4.24
De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, van motorfietsen mogen geen breuken, scheuren of ernstige vervorming vertonen. Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken.
§ 6. Ophanging

Artikel 5.4.27

1. De wielen van motorfietsen moeten zijn voorzien van luchtbanden.

2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.

4. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,0 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.

6. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

7. De banden van motorfietsen in gebruik genomen voor 17 juni 1999 moeten voldoen aan de door Onze Minister gestelde eisen omtrent geschiktheid en montage.



Artikel 5.4.28

1. Indien de motorfiets is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken.

2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen en moeten deugdelijk zijn bevestigd.
§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.4.29

1. De voor de overbrenging van de stuurkrachten noodzakelijke onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

2. De voorvork moet zonder zware punten in het balhoofd kunnen draaien.

3. De balhoofdlagering mag geen zichtbare speling vertonen.
§ 8. Reminrichting

Artikel 5.4.31

1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:

a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

b. niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;

d. geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.

2. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhandel mag geen zodanige slag maken dat het pedaal dan wel de handel tot een aanslag kan worden ingetrapt of ingedrukt.

3. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn.

4. Remslangen mogen:

a. niet in ernstige mate zijn misvormd;

b. niet langs andere voertuigdelen schuren;

c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

5. Remkabels mogen niet zijn gerafeld en moeten goed gangbaar zijn.

6. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

7. De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering.

8. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.

9. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.



Artikel 5.4.38

1. Motorfietsen, in gebruik genomen na 31 maart 1997, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:

a. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,9 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt;

b. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,6 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt;

c. bij gebruik van de voorwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;

d. bij gebruik van de achterwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;

e. in geval van een gecombineerde reminrichting:

1°. bij gebruik van de gecombineerde reminrichting ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, dan wel ten minste 4,8 m/s2 bedraagt bij aangekoppelde zijspanwagen, en

2°. bij gebruik van de andere rem ten minste 2,2 m/s2 bedraagt.

2. Motorfietsen, in gebruik genomen na 26 november 1975 doch voor 1 april 1997, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:

a. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, en bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 4,1 m/s2;

b. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,5 m/s2 bedraagt;

c. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,8 m/s2 bedraagt.

3. Motorfietsen, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 27 november 1975, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,2 m/s2 bedraagt.

4. Motorfietsen, in gebruik genomen vóór 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op en droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 3,8 m/s2 bedraagt.

5. De voor het gebruik van de remmen benodigde bedieningskracht mag bij motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, bij gebruik van een remhandel niet meer dan 200N en bij gebruik van een rempedaal niet meer bedragen dan:

a. 500 N, dan wel

b. 350 N indien de motorfiets na 31 maart 1997 in gebruik is genomen.
§ 9. Carrosserie

Artikel 5.4.41

1. Windschermen en stroomlijnkappen van motorfietsen mogen de bediening van de stuurinrichting, de koppeling en de remmen niet belemmeren.

2. Windschermen, stroomlijnkappen en permanent aangebrachte inrichtingen om lading mee te kunnen vervoeren, moeten deugdelijk zijn bevestigd.



Artikel 5.4.45

1. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van een linker- en een rechterbuitenspiegel.

2. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975 doch voor 17 juni 2003, moeten zijn voorzien van:

a. een linker buitenspiegel;

b. een rechterbuitenspiegel indien de maximum snelheid van het voertuig 100 km/h of meer kan bedragen en het voertuig na 31 december 1996 in gebruik is genomen.

3. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd.

4. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.



Artikel 5.4.46

1. De zitplaats of zitplaatsen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

2. Voetsteunen moeten deugdelijk zijn bevestigd.



Artikel 5.4.48

1. Motorfietsen mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

2. De wielen onderscheidenlijk banden van motorfietsen mogen niet aanlopen en moeten goed zijn afgeschermd indien de motorfiets voor 17 juni 1999 in gebruik is genomen.

3. Geen deel aan de buitenzijde van een motorfiets mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.4.51

1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van:

a. een of twee grote lichten;

b. een of twee dimlichten;

c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van de motorfiets indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 december 1996; het licht van de richtingaanwijzers van motorfietsen in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen;

d. een of twee stadslichten indien het voertuig na 31 oktober 1997 in gebruik is genomen;

e. een achterlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975, dan wel een of twee achterlichten indien het voertuig in gebruik is genomen voor 27 november 1975;

f. een of twee remlichten indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975;

g. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;

h. een of twee niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.

2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel c, mag, indien de motorfiets is voorzien van een zijspanwagen en in gebruik is genomen na 31 oktober 1997, de aan de motorfiets aangebrachte richtingaanwijzer aan de zijde van de zijspanwagen niet functioneren.



Artikel 5.4.52
Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, moeten zijn voorzien van:

a. een richtingaanwijzer aan de voorzijde en een richtingaanwijzer aan de achterzijde indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;

b. een achterlicht;

c. een stadslicht indien de motorfiets in gebruik is genomen na 31 oktober 1997;

d. een remlicht indien de motorfiets in gebruik in genomen na 31 oktober 1997;

e. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.



Artikel 5.4.53

1. De grote lichten, dimlichten en stadslichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

2. De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.

3. De achterlichten mogen niet anders dan rood stralen.

4. De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.

5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.



Artikel 5.4.55

1. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten moeten goed werken.

2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.

4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. De op een motorfiets zonder zijspanwagen gemonteerde lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.

5. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd. Het bepaalde in dit lid geldt niet voor motorfietsen in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.

6. De retroreflector mag geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.

7. Remlichten van motorfietsen moeten werken bij bediening van de achterwielrem of de voorwielrem.



Artikel 5.4.56

1. Het dimlicht van motorfietsen moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen:

a. het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden;

b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn;

c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m;

d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is:

1°. moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm;

2°. mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte:

a. bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel

b. bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.





2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren.



Artikel 5.4.57

1. Motorfietsen mogen zijn voorzien van:

a. een stadslicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

b. een mistlicht aan de voorzijde van het voertuig;

c. een mistlicht aan de achterzijde van het voertuig;

d. waarschuwingsknipperlichten;

e. een of twee parkeerlichten, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

f. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig;

g. een witte retroreflector aan de voorzijde van het voertuig, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

h. een richtlicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

i. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

j. werklichten, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997.

2. Lichten die ingevolge artikel 5.4.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.4.53 met betrekking tot die lichten gestelde eisen.

3. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1997, mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra niet-driehoekige rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.



Artikel 5.4.58

1. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, mogen zijn voorzien van:

a. een stadslicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

b. richtingaanwijzers indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997 en waarschuwingsknipperlichten;

c. een remlicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

d. een witte retroreflector aan de voorzijde van de zijspanwagen, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997;

e. een ambergele retroreflector aan elke zijkant van de zijspanwagen;

f. een parkeerlicht aan de verst van de motorfiets verwijderde zijkant van de zijspanwagen, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 november 1997.

2. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets die in gebruik is genomen voor 1 november 1997, mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.



Artikel 5.4.59

1. Het mistlicht aan de voorzijde, het richtlicht, het bermlicht en het stadslicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel stralen.

2. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.

3. De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen.

4. Het remlicht en het mistlicht aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.

5. Artikel 5.4.55, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.

6. Op het mistlicht aan de voorzijde van het voertuig is artikel 5.4.55, eerste tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.



Artikel 5.4.62
Het ingeschakeld zijn van het mistlicht aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje dan wel door de stand van de schakelaar aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Artikel 5.4.64

1. Motorfietsen mogen, met uitzondering van groot licht, niet zijn voorzien van verblindende verlichting.

2. Motorfietsen mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.



Artikel 5.4.65
Motorfietsen mogen, onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.4.51, 5.4.52, 5.4.57 en 5.4.58 is voorgeschreven of toegestaan.
§ 11. Verbinding tussen motorfiets en aanhangwagen

Artikel 5.4.66

1. Indien de motorfiets is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken of vervormd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

2. Bij een inrichting als bedoeld in het eerste lid, die is voorzien van een koppelingskogel met een nominale diameter van 50 mm:

a. moet de diameter van de kogel ten minste 49 mm bedragen;

b. moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed werken en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn.
§ 12. Diversen

Artikel 5.4.71

1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd.

2. Motorfietsen mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van de motorfiets of de zijspanwagen te voorkomen, alsmede van een geluidssignaal dat de bestuurder kenbaar maakt dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.

3. Motorfietsen mogen, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.




Zo'n stukje is er ook over fietsen, personenauto's, bedrijfsauto's, 3 wieleige voertuigen, voertuigen met beperkte snelheid, bromfietsen en zo nog wat soorten voertuigen.....

Idd, schandalig dat niet iedere agent dat allemaal paraat in z'n hoofd heeft :+
En dat is dan nog maar 1 reglementje.....dan zijn er nog talloze wetten, regelingen en weet ik wat......en dan zijn er natuurlijk ook nog andere vakgebieden als alleen maar verkeer waar iedere agent ook nog van op de hoogte moet zijn....nee, t stel allemaal geen hol voor verder hoor... O-) O-)
 
Terug
Bovenaan Onderaan