Hij is zeventig jaar, maar gaat nog steeds met plezier naar zijn werk. Mét een liter karnemelk
in zijn thermoskan. Freddy Schuitemaker, spiegellasser in de ketelbouw, behoort
niet tot de ouderengroep die zegt dat vroeger alles beter was. Want de laswereld is er
een stuk op vooruit gegaan.
Behalve dan de opleidingen. “Jongeren missen vakbekwaamheid.”Schuitemaker zit er klaar voor. Heeft zich
verzekerd van een kop koffie en een aantal foto’s, zodat hij nóg beeldender kan vertellen.
Al glunderend en met pretoogjes laveert hij in het gesprek langs de ruim vijf decennia van zijn
werkverleden. Tien jaar geleden, op zijn zestigste, mocht Schuitemaker met pensioen, maar daar had
de fitte lasser geen zin in. “Ik voel me nog goed en ik vind het leuk. Dus waarom zou ik stoppen?
Ik heb een nulurencontract bij New Energy Services in Hengelo en sta ingeschreven bij een paar uitzendbureaus.
Ik haal nog steeds al mijn certificaten.”
Hij lacht: “Op mijn vijfenzestigste heb ik leren skiën. Van het geld dat ik verdien ga ik regelmatig
op wintersport. Sporten is belangrijk.”
Prima conditie
Schuitemaker is spiegellasser in de ketelbouw en gespecialiseerd in de moeilijk bereikbare plaatsen.
Met zijn goede ogen en prima conditie dwingt hij respect af bij zijn jongere collega’s. “Ik kan tien
minuten met mijn handen in de lucht lassen, dat halen de anderen niet”, zegt hij trots.
“Ik kan ook een handblusser vijftig keer optillen.” Hij neemt een slok van zijn koffie. “Weet je hoeveel keer mijn jongere collega’s dat kunnen? Vijfentwintig!”
Schuitemaker begon zijn loopbaan bij Stork, op de bedrijfsschool. “Dat was nog eens een opleiding!
Wekenlang heb ik boven mijn hoofd gelast, aan behoorlijk zware platen.
In vergelijking met de opleidingen van nu werd er veel meer tijd voor het leren uitgetrokken. Nu gaat het op de opleiding veel haastiger.
Ik zie het vooral aan de jongens in de montage. Laatst, bij AKZO in Delfzijl, moest een jonge collega een RVS-leiding lassen, een achtduimer.
Na de tweede las zeiden ze: dat gaat niet goed zo. Ik kon het van hem overnemen en de jongen
kon vertrekken.
Jongeren moeten veel meer stage lopen en de oude vakschool moet weer terug
komen.”
Door de kwaliteit van de huidige opleidingen ziet Schuitemaker bepaalde vaardigheden verdwijnen. “Neem het maken van een goede backing. Je maakt alles tochtvrij en controleert of er geen trek in de leiding zit. Juist die dingen gebeuren niet meer, gewoon omdat de jonge jongens er geen weet van hebben.
Het is jammer, maar die kleine kneepjes gaan helaas verloren.”
Toch is Schuitemaker geen oudere van het type ‘vroeger was alles beter’. “O nee. Moet je eens kijken wat er allemaal is verbeterd.
Sociale voorzieningen, de veiligheid die enorm is aangescherpt en de hygiëne waarop veel meer wordt gelet.
Nu douchen we na afloop van het werk, dat was er vroeger niet bij. En we hebben overdrukkappen,
wat veel prettiger werken is.”
Dat het contact met collega’s is verminderd, neemt de ervaren lasser op de koop
toe. “Roemenen, Polen, Portugezen lopen allemaal door elkaar heen. Ik neem het ze niet kwalijk hoor, ze komen hier om te verdienen en maken soms weken van zestig uur.
Maar je maakt natuurlijk niet zo makkelijk een praatje met ze. Ach, ik begrijp het best. En de jongeren?
Tja, die kijken in de pauzes allemaal naar hun telefoon.”
Maar niet alleen in het contact met de collega’s is veel veranderd.
“Grote stoomketels worden niet meer gebouwd en de werkgelegenheid neemt af”, constateert Schuitemaker, die nog heeft gewerkt aan de Flevocentrale (“daar staat nu een gasturbine”) en aan de in 1955 gebouwde IJsselcentrale in Harculo. “Ik ben nu vooral actief op het gebied van reparaties. Maar ja, ook windenergie neemt een grote vlucht en energiemaatschappijen kopen tegenwoordig hun stroom in.”
Hoezeer Schuitemaker de vooruitgang ook prijst, één ding weet hij zeker: op financieel gebied is het minder geworden.
“Bij Stork kreeg ik zo’n zeven procent winstaandeel en met Sinterklaas en oud en nieuw ontvingen we een gratificatie.
Die tijd komt niet meer terug. De aandeelhouder is aan de macht en die denkt niet aan gratificaties.” Ook over het werken op de bon was hij altijd erg tevreden.
“Het werken op de bon hield je scherp, je had een drang om goed je best te doen.
Bovendien, als je je werk eerder af had dan het aantal uren dat op de bon stond, had je een premie te pakken. In de jaren zestig en zeventig kreeg je daardoor zo vijf- tot zevenhonderd gulden extra per kwartaal, bovenop je salaris.”
Genoeg over geld. Want dat is niet het allerbelangrijkst, vindt Schuitemaker. “Ik spreek wel eens mensen die niet begrijpen waarom ik nog werk. Dat zijn dan mensen – en dat zeg ik ze ook – die zelf nooit voor hun plezier hebben gewerkt. Anders zouden ze mij wel begrijpen.”
Tot slot vertelt hij nog een anekdote waarom hij nog steeds om moet lachen. “Een tijdje geleden moest ik voor mijn werk naar AKZO, hier in Hengelo.
Maar op die dag waser een excursie voor een groep ouderen. Toen ik aankwam,
riep de portier mij toe: ‘Schiet op, de groep is alweg’.
Ik vertelde hem dat ik kwam werken, maar dat geloofde hij niet. Pas toen de chef door de telefoon hem vertelde dat dit toch echt waar was, kon ik er door.”